ECLI:NL:RBZWB:2022:1637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_178
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. K. Verschueren MSC.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom opgelegd aan een woningbezitter wegens overtredingen van het Bouwbesluit 2012

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningbezitter en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, eigenaar van een woning, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege vermeende overtredingen van het Bouwbesluit 2012. De eiser had op 17 mei 2019 een verzoek tot handhaving ingediend, waarna er meerdere controles zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser aan de last heeft voldaan en dat de gebreken zijn hersteld. De rechtbank heeft ook overwogen of de eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, aangezien verweerder niet overging tot invordering van de last en niet langer bevoegd was om dit te doen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende procesbelang was, omdat de eiser kosten had gemaakt voor het herstel van de overtredingen en hij betwistte dat deze overtredingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De rechtbank heeft de last onder dwangsom deels vernietigd, met name de onderdelen B en D, en heeft geoordeeld dat de kosten in bezwaar vergoed moeten worden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door de eiser betaalde griffierecht moet worden terugbetaald en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/178 GEMWT
uitspraak van 1 april 2022 van de enkelvoudige kamer
In de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser,
gemachtigde: mr. R. S. Namjesky,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd om diverse voorzieningen te treffen aan de [adres] te [plaatsnaam 1] vanwege strijdigheden met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012.
Bij besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr] .
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] . [naam eigenaresse] is eigenaresse van de woning aan de [adres2] . Zij heeft op 17 mei 2019 een verzoek tot handhaving gedaan in verband met overtredingen van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) aan de woning aan de [adres] . Zij ondervindt overlast van de gestelde overtredingen (onder meer waterschade).
Besluitvorming
2. Naar aanleiding van het verzoek tot handhaving zijn er op 23 juli 2019, 12 oktober 2019 en 25 oktober 2019 controles uitgevoerd aan het pand aan de [adres] . Verweerder heeft op 21 oktober 2019 een voornemen kenbaar gemaakt aan eiser om tot handhaving over te gaan. Op 17 december 2019 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. Eiser is gelast om, wegens strijd met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet en het Bouwbesluit en met toepassing van de afdeling 5.3.2 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: de Awb), diverse voorzieningen te treffen. De last is als volgt omschreven.
1. Wij gelasten u om binnen de onder punt 2 vermelde termijnen na verzending van dit besluit te voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. U doet dit door de volgende voorzieningen te treffen:
A. Het dak is niet waterdicht uitgevoerd. U dient de onderhavige woning van een uitwendige scheidingsconstructie (dak) te voorzien welke volgens de NEN 2778, waterdicht is uitgevoerd.
B. De ramen zijn niet waterdicht uitgevoerd. U dient de openingen aan de achterzijde van de onderhavige woning, welke zijn dichtgezet met houten platen, te voorzien van uitwendige scheidingsconstructies welke volgens de NEN 2778, waterdicht zijn uitgevoerd.
C. De regenpijp heeft niet de beschikking over een voorziening voor de afvoer van het hemelwater. U dient het dak te voorzien van een regenpijp welke een voorziening heeft waar het hemelwater op kan worden afgevoerd.
D. De brandwerende scheiding is niet dicht. U dient de opening tussen de woning bij u in eigendom zijnde en de naastgelegen woning, dicht te zetten.
E. Schimmelvorming en luchtverversing. U dient een zodanige voorziening voor luchtverversing aan te brengen dat er geen schimmelvorming of andere voor de gezondheid nadelige gevolgen kunnen optreden.
F. De regenpijp heeft niet de beschikking over een voorziening voor de afvoer van het hemelwater. U dient het dak van de aanbouw c.q. uitbouw te voorzien van een regenpijp welke een voorziening heeft waar het hemelwater op kan worden afgevoerd. Eveneens dient de afvoer op eigen terrein plaats te vinden.
2.De te treffen voorzieningen genoemd onder punt A tot en met F dienen binnen de onderstaande termijnen na verzending van het besluit te worden getroffen:
A. Binnen 6 maanden
B. Binnen 2 maanden
C. Binnen 2 maanden
D. Binnen 2 maanden
E. Binnen 2 maanden
F. Binnen 2 maanden
3. Indien u, de treffen voorzieningen genoemd onder punt 1 en 2 niet tijdig en/of niet volledig hebt getroffen, verbeurd u een dwangsom met een hoogte, zoals onderstaand genoemd onder de punten A tot en met F (ineens) per overtreding met een maximum van € 30.000,-
A. € 25.000,-
B. € 2.500,-
C. € 1.500,-
D. € 1.000,-
E. € 1.000,-
F. € 1.500,-
Op 16 april 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom onderdeel A met 6 weken na de beslissing op bezwaar verlengd. Voor de overige onderdelen kon de beslissingstermijn niet worden verlengd nu deze reeds was verstreken.
Verweerder heeft hercontroles uitgevoerd op 2 juli 2020, 14 juli 2020 en 6 november 2020. Op 10 juli 2020 heeft [naam eigenaresse] verweerder verzocht om tot invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan. Op 7 augustus 2020 heeft verweerder het verzoek tot invordering van de verbeurde dwangsommen gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft besloten de dwangsom in te vorderen voor de onderdelen C en F.
In het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat aan onderdeel F van de last is voldaan. Alleen aan onderdeel C wordt nog niet voldaan. In het bestreden besluit is aangegeven dat de last onder dwangsom wordt ingetrokken voor de onderdelen A, B, D, E en F maar in stand blijft voor onderdeel C.
Op 25 januari 2022 heeft de laatste hercontrole plaatsgevonden en is geconstateerd dat de goot aan de voorzijde is gerepareerd.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Vast staat dat eiser aan de last heeft voldaan, alle gebreken zijn hersteld. Voorts is verweerder niet overgegaan tot invordering van de last en is hiertoe ook niet langer bevoegd. Eiser stelt nog steeds belang bij een beoordeling van zijn beroep te hebben omdat hij stelt dat een van de gestelde overtredingen al vóór het opleggen van de last onder dwangsom was opgeheven. Verder betwist eiser de gestelde overtredingen. Nu eiser kosten gemaakt heeft voor het herstellen van de gestelde overtredingen, en hij onder druk van een belastend besluit heeft toegegeven, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende procesbelang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Voorts stelt eiser dat verweerder onterecht geen kosten in bezwaar heeft vergoed, terwijl de beslissing over deze kwestie – zo bepaalt artikel 7:15, derde lid, van de Awb– in een besluit op bezwaar moet zijn vervat. Ook hieraan kan procesbelang worden ontleend. De rechtbank zal het beroep dan ook verder inhoudelijk beoordelen.
Ten aanzien van het proces-verbaal
5. Eiser voert aan dat de data in het proces-verbaal niet juist zijn. De bevindingen van de controles van 23 juli 2019, 12 oktober 2019 en 25 oktober 2019 zijn in één proces-verbaal gevat. Eiser stelt dat de controles van oktober niet hebben kunnen plaatvinden nu het proces-verbaal is gedateerd op 23 juli 2019 en getekend op 10 oktober 2019. De rechtbank constateert dat het proces-verbaal niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door het noemen van de verkeerde data is benadeeld, nu uit het proces-verbaal duidelijk blijkt wat de overtredingen waren en hoe eiser deze kon beëindigen.
Ten aanzien van de gestelde overtredingen
6.1 De rechtbank zal per onderdeel van de last beoordelen of verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. In het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen.
Onderdeel A en B (dak en ramen zijn niet waterdicht)
6.2.1 Ten aanzien van onderdeel A en B is gelast om het dak van de woning te voorzien van een waterdichte uitwendige scheidingsconstructie volgens de NEN2778 norm. Tevens dienen de ramen te worden voorzien van een uitwendige scheidingsconstructie.
De rechtbank stelt vast dat het volgende door verweerder is geconstateerd. Op 23 juli 2019 is door de toezichthouder geconstateerd dat er een gat in de nok en door een dakkapel zat waardoor de regen naar binnen kon gaan. Verder is geconstateerd dat de ramen aan de achterzijde met platen zijn dichtgemaakt. Volgens het proces-verbaal heeft eiser een aantal maatregelen getroffen om het dak enigszins dicht te maken. Het zeil was volgens de toezichthouder op verschillende plaatsen verduurd en niet wind- en waterdicht.
Tijdens de hercontrole op 2 juli 2020 is geconstateerd dat het dakraam en de nok aan de voorzijde nog steeds niet dichtgemaakt waren. De toezichthouder stelt door de gaten naar buiten te kunnen kijken. Tijdens de hercontrole op 14 juli 2020 is geconstateerd dat het dak aan de voorzijde ter hoogte van de nok en het dakraam zijn dichtgemaakt met een stuk zeil en met een plaat voor het dakraam. Verder zijn de ramen voorzien van houten platen.
6.2.2 Eiser stelt dat de stelling dat het dak niet waterdicht onjuist is. Uit het proces-verbaal van bevindingen valt niet af te leiden dat het dak niet waterdicht zou zijn. Uit het proces-verbaal blijkt dat er gaten in de dakkapel en de nok aanwezig waardoor water naar binnen zou komen. Dit is iets anders dan een open dak.
6.2.3 Verweerder verwijst naar de processen-verbaal waaruit blijkt dat het dak niet waterdicht was omdat er gaten in aanwezig waren. Bij de volgende controles bleek dat het dak en de ramen waterdicht zijn gemaakt door het plaatsen van zeil en houten platen. Niet valt in te zien dat de processen-verbaal onjuist zouden zijn.
6.2.4 De rechtbank stelt vast uit de processen-verbaal voldoende is gebleken dat het dak en het dakraam ten tijde van de controles en de hercontroles niet waterdicht waren. Ten aanzien van de ramen zijn de processen-verbaal echter niet helder. Ten eerste is uit de processen-verbaal niet op te maken of de ramen aan de achterzijde ten tijde van de eerste controle niet waterdicht waren. Hierover is geen specifieke beschrijving opgenomen. Daarnaast blijkt dat zowel bij de eerste controle als bij de hercontrole wordt gesproken over platen tegen de ramen aan de achterzijde van de woning. Hiermee is niet vast te stellen of de last op dit punt terecht is opgelegd. Immers, de last is op dit punt komen te vervallen zonder dat er iets aan de feitelijke situatie is gewijzigd. De beroepsgrond slaagt.
Onderdeel C en F: de regenpijp van het dak heeft niet de beschikking over een voorziening voor de afvoer van hemelwater.
6.3.1 Ten aanzien van onderdeel C en F is gelast het dak aan de voorkant te voorzien van een regenpijp welke een voorziening heeft waar het hemelwater op kan worden afgevoerd. Aan de achterkant dient het dak van de aanbouw c.q. uitbouw ook te worden voorzien van een regenpijp welke een voorziening heeft waar het hemelwater op kan worden afgevoerd. Deze dient op eigen terrein plaats te vinden.
De rechtbank stelt vast dat het volgende door verweerder is geconstateerd. Op 23 juli 2019 is door de toezichthouder geconstateerd dat de hemelwaterafvoer aan de zijde van [adres2] niet over eigen terrein loopt, maar over het terrein van [adres2] . Middels een hercontrole op 3 juli 2020 is geconstateerd dat er aan de voorzijde van de woning nog geen herstelwerkzaamheden waren verricht. Aan de achterzijde van de woning was de hemelwaterafvoer die tijdens de eerdere controle over het terrein van [adres2] liep, hersteld. Bij de hercontrole van 20 november 2020 wordt geconstateerd dat de voorzijde nog steeds geen beschikking heeft over een voorziening voor de afvoer van hemelwater. Tijdens de laatste controle van 22 januari 2022 is geconstateerd dat de goot aan de voorzijde is gerepareerd.
6.3.2 Eiser stelt dat onderdeel C van de last onder dwangsom niet is overtreden. Het artikel stelt dat een bouwwerk een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater moet hebben, dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd. Volgens eiser is niet duidelijk waarom dit artikel wordt geschonden. Er is namelijk geen sprake van nadelige gevolgen voor de gezondheid. Er is niet gebleken van enige plasvorming en/of stilstaand water. Als er daar sprake van zou zijn is er geen sprake van een voor de gezondheid nadelige situatie. Voorts is onduidelijk waarom die situatie dan zou verschillen van vele andere plaatsen/gevallen in de gemeente [plaatsnaam 1] waarin er plasvorming c.q. stilstaand water ontstaat als gevolg van regen c.q. hemelwater. Ook stelt eiser dat de constatering dat de regenpijp op de [adres2] uitkomt niet relevant is.
6.3.3 Verweerder stelt dat de eis uit het Bouwbesluit als doel heeft om te voorkomen dat er een nadelige situatie ontstaat. Het is niet gezegd dat deze nadelige situatie al is ontstaan. Met het voorschrijven van de voorziening wordt juist voorkomen dat zich plasvorming gaat voordoen. Juist om te voorkomen dat er gezondheidsschade zou kunnen voordoen moet een dergelijke voorziening aanwezig zijn.
6.3.4 De rechtbank stelt vast dat artikel 6.15 van het Bouwbesluit bepaalt dat een bouwwerk een zodanige voorziening heeft voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd. De toets die verweerder in dit verband dient uit te voeren strekt minder ver dan eiser heeft betoogd. Niet vereist is dat verweerder zekerheid verkrijgt of de nadelige gevolgen voor de gezondheid ook daadwerkelijk optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderdeel D: de brandwerende scheiding
6.4.1 Ten aanzien van onderdeel D stelt de last dat de opening tussen de woning van eiser en de naastgelegen woning (nummer 11) dicht gemaakt moet worden. De rechtbank stelt vast dat het volgende door verweerder is geconstateerd. Op 23 juli 2019 is door de toezichthouders een gat in de muur geconstateerd waardoor de ruimte van het pand aan de [adres3] te zien was. Uit het proces-verbaal van de hercontrole van 14 juli 2020 is op te maken dat het gat in de muur is gedicht. De toezichthouder stelt dat de heer [naam eiser] vertelde dat de buurman van [adres3] hier de wand had dichtgemaakt. De toezichthouder heeft geconstateerd dat er nergens meer een opening naar de buren toe is te zien.
6.4.2 Eiseres stelt dat het gat reeds voor het opleggen van de dwangsom was gedicht. Hierdoor is de last op dit punt onterecht opgelegd.
6.4.3 Verweerder stelt dat de last op dit punt is komen te vervallen nu de brandwerende scheiding is dichtgemaakt. Uit de processen-verbaal kan worden opgemaakt dat dat de brandwerende scheiding is dichtgemaakt. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van het controlerapport te twijfelen. In beginsel mag van een op ambtseed afgelegd proces-verbaal worden uitgegaan.
6.4.4 De rechtbank stelt vast dat uit de processen-verbaal niet kan worden afgeleid of de brandwerende scheiding voor het opleggen van de last onder dwangsom is dichtgemaakt. Ter zitting is aan verweerder gevraagd hier duidelijkheid over te geven. Verweerder heeft in een brief van 15 februari 2002 aangegeven geen duidelijkheid te kunnen geven over het feit of deze overtreding al was opgeheven voordat de last onder dwangsom is opgelegd. Ook navraag bij de desbetreffende toezichthouder kon hierover geen duidelijkheid verschaffen. Nu verweerder niet kan aantonen dat de brandwerende scheiding is dichtgemaakt voor het opleggen van de last onder dwangsom, volgt de rechtbank de stelling van eiser dat hij dit wel heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt.
Onderdeel E: Schimmelvorming en luchtverversing
6.5.1 Ten aanzien van onderdeel E stelt de last dat er een zodanige voorziening voor luchtverversing dient te worden aangebracht zodat er geen schimmelvorming of andere voor de gezondheid nadelige gevolgen kunnen optreden. De rechtbank stelt vast dat het volgende door verweerder is geconstateerd. Op 23 juli 2019 is door de toezichthouders geconstateerd dat het plafond in de woonkamer grotendeels door het bluswater is verwoest en er schimmelvorming op de muren is ontstaan. Bij de hercontrole van 2 en 14 juli 2020 heeft de toezichthouder geconstateerd dat de binnenwand op de tweede verdieping droog aanvoelde; droog gruis bleef aan zijn handen zitten. Ook stelt hij dat de ventilatie in de kelder is aangepakt en de roosters naar buiten waren vrij gemaakt, zodat er goed gelucht kon worden.
6.5.2 Eiser stelt dat de schimmelvorming veroorzaakt is door het blussen van de brand. Dit is niet te wijten aan het ontbreken van een voorziening voor luchtverversing.
6.5.3 Verweerder stelt dat een installatie ten behoeve van luchtverversing er toe strekt te voorkomen dat bij een overmaat aan waterdamp dit binnen zodanige tijd wordt afgevoerd, dat bijvoorbeeld schimmelvorming wordt voorkomen. Gelet op het feit dat schimmelvorming is geconstateerd, blijkt dat de voorziening voor luchtverversing niet of in onvoldoende mate in staat is de aanwezige waterdamp af te voeren.
6.5.4 De rechtbank stelt vast dat uit de processen-verbaal afdoende blijkt dat er sprake was van schimmelvorming door onvoldoende ventilatie. Middels de hercontroles is vastgesteld dat de ventilatie is hersteld en hierdoor de muren weer droog aanvoelden. Er is geen reden te twijfelen aan de processen-verbaal. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de omstandigheden van eiser
7.1. Eiser stelt onbekend te zijn met de geldende NEN-normen zodat hij niet wist hoe hij aan de last moest voldoen. Ook stelt hij dat de last hierdoor onvoldoende duidelijk is voor hem. Daarnaast stelt hij ten tijde van het handhavingstraject niet de financiële middelen had om uitvoering te geven aan de last. Als gevolg daarvan kon de last onder dwangsom niet worden opgelegd.
7.2 Verweerder stelt dat uit een afspraak van de Afdeling [1] blijkt dat bekendheid met de NEN-normen is verzekerd, nu de NEN-normen tegen redelijke betaling kunnen worden aangeschaft en van de NEN-normen in de bibliotheek van het Nederlands Normalisatie Instituut kennisgenomen kan worden. Gelet hierop heeft verweerder de NEN-normen niet kenbaar te maken in het bestreden besluit. Voorst stelt verweerder dat eiser geen onderbouwing heeft aangeleverd voor het feit dat eiser over onvoldoende middelen zou beschikken. Derhalve kan niet begrepen worden dat zich hier een bijzondere omstandigheid voordoet die aanleiding geeft om af te zien van handhavend optreden.
7.3 De rechtbank stelt met verweerder vast dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de kenbaarheid van de NEN-normen voldoende verzekerd zijn. Voor het college bestaat, anders dan eiser stelt, geen verplichting om, indien in een besluit of daaraan ten grondslag liggende stukken wordt verwezen naar een NEN-norm deze norm gratis ter beschikking te stellen.
Tevens biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als evident is dat dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de enkele stelling dat hij de dwangsom niet kan betalen, niet aannemelijk gemaakt dat hij over onvoldoende financiële draagkracht beschikt om de dwangsom te voldoen
.De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8.1 Gelet op bovenstaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit (deels) vernietigen. Nu om deze reden de kosten in bezwaar zullen worden vergoed, behoeft de beroepsgrond van eiser inzake de kosten in bezwaar geen verdere bespreking.
8.3 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8.4 De rechtbank zal verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen.
De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2600,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover dat is gericht tegen de onderdelen B en D van de last onder dwangsom;
  • vernietigt in zoverre het bestreden besluit;
  • herroept in zoverre het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2600,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren MSC., rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 1 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren, MSc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: Wettelijk kader

Woningwet

Artikel 1b
Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, aanhef en onderdeel d, derde en vierde lid.
Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.

Artikel 2

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden technische voorschriften gegeven omtrent:
het bouwen van een bouwwerk
de staat van een bestaand bouwwerk;
het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen technische voorschriften worden gegeven omtrent:
de staat van een open erf of terrein;
het in gebruik nemen of gebruiken van een open erf of terrein;
het slopen;
het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdelen c en d, andere dan technische voorschriften gegeven.
Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, behoren in ieder geval:
voorschriften inhoudende een verbod tot ingebruikneming of gebruik zonder het doen van een gebruiksmelding aan het bevoegd gezag;
voorschriften inhoudende de bevoegdheid om bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, af te wijken van het aantal personen vanaf waar bij het bieden van nachtverblijf aan die personen krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk is vereist.
Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, behoren in ieder geval:
voorschriften inhoudende de verplichting om het voornemen te slopen aan het bevoegd gezag te melden;
voorschriften inhoudende de verplichting te voldoen aan aanvullende voorschriften die door het bevoegd gezag bij beschikking kunnen worden gegeven met het oog op de lokale situatie.
Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel d, kunnen behoren voorschriften omtrent de beschikbaarheid van gegevens en bescheiden. Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kunnen daarnaast behoren voorschriften inhoudende de verplichting om de feitelijke aanvang van het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, of sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag te melden.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, en het tweede lid, onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften worden gegeven. Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, behoren in ieder geval voorschriften inhoudende een verbod bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder dat voor het uitvoeren van die werkzaamheden wordt beschikt over een conformiteitsverklaring als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Bouwbesluit

Artikel 2.90. Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag

1. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert is ten minste 20 minuten.
Artikel 3.26 Vocht van buiten
1. Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
Artikel 3.37 Bouwbesluit
Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen.
Artikel 6.15
1
.Een bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd.
Artikel 7.21. Zindelijke staat van bouwwerken, open erven en terreinen
Een bouwwerk, open erf en terrein bevindt zich in een zodanig zindelijke staat, dat dit geen hinder voor personen en geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van personen oplevert.