ECLI:NL:RBZWB:2022:1596

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/02/394834 JE RK 22-277
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met opvoedsituatie en hulpverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat de ontwikkeling van de kinderen in hun huidige opvoedsituatie zou worden bedreigd. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en aangegeven dat de situatie bij haar thuis stabiel is en dat er voldoende hulpverlening is ingezet in het vrijwillig kader.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen apart gehoord en hebben zij aangegeven niet meer bij hun vader te willen logeren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de kinderen niet meer bij de vader laat logeren, wat zij als een terechte beslissing beschouwt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er in de thuissituatie van de moeder geen zorgen meer zijn en dat de hulpverlening die momenteel plaatsvindt voldoende is. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 BW.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, en dat de moeder en haar advocaat hierin een rol moeten spelen. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het jammer is dat de vader niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling, waardoor zijn zienswijze niet kon worden toegelicht. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022, en schriftelijk vastgesteld op 29 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/394834 / JE RK 22-277
Datum uitspraak: 11 maart 2022

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2006 te Brugge (België),

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[naam] , geboren op [geboortedag] 2008 te Brugge (België),

hierna te noemen: [minderjarige 2] ,

[naam] , geboren op [geboortedag] 2010 te Brugge (België),

hierna te noemen: [minderjarige 3] ,

[naam] , geboren op [geboortedag] 2013 te Brugge (België),

hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , voornoemd,

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te Aardenburg,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te Brugge (België).
De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST, REGIO ZEELAND,

gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),

[naam] ,

hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te Aardenburg.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 17 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 17 februari 2022;
- het verweerschrift van mr. Snepers van 10 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 10 maart 2022.
Op 11 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , die apart zijn gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. S.F. Smidt, waarnemend voor mr. C.C. Sneper;
- de stiefvader;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Tijdens de gesprekken met de kinderrechter hebben zowel [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] – apart van elkaar – aangegeven niet meer bij de vader te willen logeren. [minderjarige 3] mist haar vader wel en zij heeft verteld teleurgesteld te zijn dat haar vader niet naar de rechtbank is gekomen. Zij had hem willen zien. [minderjarige 3] zou het leuk vinden dat haar vader haar komt opzoeken en met haar belt. Ook hebben alle drie de kinderen aangegeven de op dit moment ingezette hulpverlening als voldoende te ervaren. Er is volgens hen geen extra hulp nodig in het gezin.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad vindt het wel een positieve ontwikkeling dat de kinderen niet meer bij de vader in de thuissituatie komen en dat het de moeder lukt om tegen de vader weerstand te bieden. De Raad heeft namelijk ernstige zorgen over de kinderen wanneer zij bij de vader verblijven. Subsidiair verzoek de Raad het verzoek voor korte tijd toe te wijzen of aan te houden, zodat meer duidelijkheid kan worden verkregen over de situatie bij de vader. De Raad merkt tot slot op het belangrijk te vinden dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de omgangsregeling nu er een ouderschapsplan ligt waar geen uitvoering aan wordt gegeven.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de Raad. Er is al lange tijd veel hulpverlening betrokken bij het gezin met als gevolg dat het nu beter gaat met zowel de moeder als de kinderen. Voor de zorgen die nog wel spelen wordt voldoende hulp ingezet in het vrijwillig kader. In de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader is er momenteel een stabiele situatie. De moeder vindt niet dat er bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Bovendien aanvaarden de moeder en de stiefvader alle noodzakelijke hulp in het vrijwillig kader. De moeder maakt zich wel zorgen om de situatie bij de vader. De omgang met de vader ligt om die reden al enige tijd stil. De ondertoezichtstelling lijkt er nu slechts op te zien om de omgang tussen de vader en de kinderen te stroomlijnen. De moeder vraagt zich ook af of er wel zicht gaat komen op de situatie bij de vader. De moeder verzoekt daarom om afwijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt de moeder het verzoek voor een maximale duur van drie maanden toe te wijzen dan wel het verzoek aan te houden, zoals voorgesteld door de Raad. Er zijn veel positieve ontwikkelingen. In drie maanden tijd moet dan duidelijk worden of verder kan worden gegaan binnen het vrijwillig kader.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij het belangrijk vindt dat geluisterd wordt naar de kinderen. Zij geven al een aantal weken aan niet meer bij de vader te willen logeren. De vader houdt zich niet aan de gemaakte veiligheidsafspraken en de moeder maakt zich daarom veel zorgen over haar kinderen wanneer ze bij hem zijn. De vader is welkom om de kinderen te komen bezoeken, maar de moeder wil niet dat de kinderen bij de vader gaan logeren. Voor de moeder voelt het nu dat zij bestraft wordt voor de situatie bij de vader wanneer het verzoek wordt toegewezen. De stiefvader voegt hier nog aan toe dat hij en de moeder een stabiele situatie hebben weten te creëren en dat zij dit wensen te behouden.
Uit zijn reactie op het concept raadsrapport maakt de kinderrechter op dat de vader het niet eens is met het verzoek van de Raad. Verder is gebleken dat de vader van mening is dat wanneer de kinderen niet willen komen dat ook niet hoeft. De vader is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen om zijn standpunt verder toe te lichten.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op basis van de stukken en de informatie die gedeeld is tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:255 BW. Voor de kinderrechter is voldoende komen vast te staan dat er in de situatie van het hoofdverblijf van de minderjarigen geen zorgen (meer) zijn. De moeder heeft daarnaast de keuze gemaakt dat het in het belang is van haar kinderen hen niet meer bij de vader te laten logeren. Zij stelt hem wel in de gelegenheid de kinderen bij haar thuis te zien. De kinderrechter vindt dit een terechte beslissing van de moeder. De kinderrechter maakt zich, net als de moeder, ernstige zorgen over de thuissituatie van de vader. Ook hebben [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdens de gesprekken met de kinderrechter aangegeven niet meer te willen logeren bij hun vader, omdat daar dingen spelen waar zij niet langer mee geconfronteerd willen worden. De kinderrechter neemt dit serieus en het is daarom belangrijk dat zij niet langer aan deze situatie worden blootgesteld. Voor datgeen wat de kinderen hebben meegemaakt zijn al verschillende vormen van hulpverlening ingezet. Het is belangrijk dat deze trajecten blijven doorlopen. De kinderrechter vertrouwt erop dat de moeder de ingezette hulpverlening zal blijven accepteren en in samenwerking met de hulpverleners passende hulpverlening voor de kinderen zal blijven inzetten.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet onder toezicht stellen en het verzoek afwijzen.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter het volgende. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben wel aangegeven hun vader graag te willen zien of hem te willen spreken. Het is daarom belangrijk dat hier aandacht voor is en dat hierin duidelijkheid komt richting de kinderen. Aan de huidige regeling, waarbij de kinderen om het weekend bij de vader verblijven, wordt op dit moment geen uitvoering meer gegeven vanwege de zorgen die er zijn bij de vader in de thuissituatie. De kinderrechter ziet hierin een taak weggelegd voor de moeder en haar advocaat om samen met de vader te komen tot een werkbare en veilige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en deze vervolgens ook vast te laten leggen. Daarnaast zal de komende tijd moeten blijken of de situatie waarin beide ouders nog met het gezag zijn bekleed werkbaar is of dat dit anders moet worden geregeld. De kinderrechter merkt tot slot op het jammer te vinden dat de vader niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen. De vader heeft nu zijn zienswijze niet uitgelegd terwijl daarover veel vragen zijn te stellen. In zoverre spreekt zijn afwezigheid wellicht voor de manier waarop de vader tegen de situatie aankijkt.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.C. Cornelisse, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 29 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.