Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van een verzuimboete die was opgelegd in verband met het te laat indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012. De verzuimboete bedroeg € 4.920, terwijl de aanslag inkomstenbelasting voor dat jaar nihil was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de afwijzing van het verzoek om vermindering terecht had gehandhaafd, omdat het verzoek buiten de wettelijke termijn van vijf jaar was ingediend. De belanghebbende stelde dat hij pas op 19 december 2019 op de hoogte was van de boete, omdat zijn ex-echtgenote de administratie beheerde en de relevante stukken voor hem had achtergehouden. De rechtbank oordeelde echter dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor zijn fiscale verplichtingen en dat de stukken naar het juiste adres waren verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.