ECLI:NL:RBZWB:2022:1565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_596 VV, AWB- 22_597, AWB- 22_598 VV en AWB- 22_599
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning in strijd met het bestemmingsplan

Op 29 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, wonende in de nabijheid van een perceel, beroep hebben ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Deze besluiten betroffen de ongegrondverklaring van hun bezwaren tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel. De verzoekers vorderden een voorlopige voorziening en stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 zijn de verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl het college en de vergunninghoudster zich ook lieten vertegenwoordigen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning had ingediend, die op 6 juli 2021 was verleend. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft hun bezwaren ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunninghoudster de woning gedeeltelijk buiten het bouwvlak heeft gesitueerd, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Echter, het college heeft de afwijking van het bestemmingsplan aanvaardbaar geacht, omdat het de laatste woning in de straat betreft en het bouwplan een samenhangend totaalbeeld in de omgeving creëert.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekers niet zodanig zijn geschaad dat dit een doorslaggevend gewicht had moeten krijgen in de besluitvorming. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/596 WABOA VV, BRE 22/597 WABOA, BRE 22/598 WABOA VV en BRE 22/599 WABOA

uitspraak van 29 maart 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1.
[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [woonplaats verzoeker 1 en 2],
2.
[naam verzoeker 3]en
[naam verzoeker 4], te [woonplaats verzoekers 3 en 4]
verzoekers,
gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder], vergunninghoudster
gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 14 december 2021 van het college (bestreden besluiten) over het ongegrond verklaren van hun bezwaren tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het bouwen van een woning op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel]. Ze hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 maart 2022. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Advocaat. Vergunninghoudster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 april 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend bij het college. De aanvraag ziet op het bouwen van een woning aan [adres perceel] te [plaats perceel]. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning op 6 juli 2021 aan vergunninghoudster verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Verzoekers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Zij wonen aan [adres verzoekers] en hebben direct zicht op het perceel.
Bij de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van verzoekers onder verwijzing naar en overneming van het advies van de adviescommissie ongegrond verklaard, onder aanvulling van de volgende overweging:
“Ten aanzien van de indeling van de woning blijkt uit de tekeningen behorende bij de verleende omgevingsvergunning niet dat er een inpandige lift aanwezig is. Verder vraagt het punt dat sprake zou zijn van een centrale hal die toegang geeft tot 3 aparte wooneenheden (souterrain, begane grond en eerste verdieping), elk voorzien van een eigen ingang/entree, enige correctie. Uit de tekeningen behorende bij de verleende omgevingsvergunning blijkt dat het souterrain direct toegankelijk is vanuit het kantoor of de centrale hal op de eerste verdieping.
Wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm spreekt de welstandscommissie in haar advies over 1 woning en heeft het bouwplan ook als zodanig beoordeeld. De welstandscommissie heeft hierbij niet geoordeeld dat er feitelijk sprake is van een gestapeld gebouw”.
Standpunt verzoekers
2. Verzoekers hebben, samengevat, in hun verzoekschrift de volgende standpunten naar voren gebracht:
- de vergunning is op meerdere punten in strijd met het bestemmingsplan;
- het bouwplan is in strijd met een goede ruimtelijke ordening;
- het bouwplan is niet passend in de omgeving en maakt inbreuk op de open structuur die
kenmerkend is voor de buurt;
- de belangen van verzoekers zijn onvoldoende meegewogen;
- het welstandsadvies had niet ten grondslag mogen liggen aan het bestreden besluit;
- het bouwplan is zowel bouwtechnisch gezien, als naar uiterlijke verschijningsvorm,
feitelijk een gestapeld gebouw met drie aparte, zelfstandige wooneenheden. Dit is niet
toegestaan op deze plaats.
Ze hebben de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen, de beroepen gegrond te verklaren en de bestreden besluiten te vernietigen.
Ook uitspraak in beroep (‘kortsluiten’)
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Dit is reeds ter zitting aan de orde gesteld.
Wettelijk kader
4. De op deze zaak betrekking hebbende, relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Bestemmingsplan
5. Het perceel waarop het bouwplan van vergunninghoudster is gesitueerd ligt binnen het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ en heeft daarin de enkelbestemming ‘Wonen – Vrijstaand’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-1’. Het college heeft vastgesteld dat de aanvraag om een omgevingsvergunning op de volgende punten in strijd is met het bestemmingsplan:
- de woning wordt gedeeltelijk gebouwd op gronden ‘Buiten het bouwvlak overig’ en gedeeltelijk op gronden met de functieaanduiding ‘Oever’. Dit is volgens artikel 30.2 van de planregels niet toegestaan;
- er is sprake van een overschrijding van de goothoogte met 2,5 meter;
- volgens de planregels mogen gebouwen en overkappingen alleen gebouwd worden op een hoogte van tenminste 2,5 meter + NAP, tenzij er voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van waterinstroom. Het souterrain ligt onder 2,5 meter + NAP. Er zijn geen voorzieningen in de woning opgenomen ter voorkoming van waterinstroom.
Omgevingsvergunning
6. Bij het primaire besluit van 6 juli 2021 heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning verleend in afwijking van het bestemmingsplan.
7. Verzoekers stellen zich primair op het standpunt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verzoekers vinden het onaanvaardbaar dat de goothoogte met 2,5 meter wordt overschreden voor zover dit op de bestemming ‘Wonen – Vrijstaand’ ligt. Op het gedeelte van het perceel met de functieaanduiding ‘Oever’ en ‘Specifieke bouwaanduiding-5’ valt het bouwplan zelfs buiten het bouwvlak, dus daar is de bouw- en goothoogte 0 meter. Het bouwvlak wordt met meer dan 50% overschreden, waardoor het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen met toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Subsidiair stellen verzoekers dat in strijd met artikel 30.2, onder d, van het bestemmingsplan voor dit bouwplan geen voorzieningen zijn getroffen ter voorkoming van waterinstroom bij een waterstand tot en met 2,5 meter + NAP.
7.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing om al dan niet af te wijken van vastgestelde planologische regels behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het college. Dit laat echter onverlet dat een afwijking deugdelijk moet worden gemotiveerd.
Uit de vaste jurisprudentie van de AbRS [1] volgt dat artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor ook van toepassing is op uitbreidingen van een (nieuw te bouwen) hoofdgebouw buiten het bestaande bouwvlak. Zolang het gedeelte wat binnen het bouwvlak is gesitueerd de bestemming verwezenlijkt, kan het gedeelte buiten het bouwvlak worden aangemerkt als bijgebouw.
Het college heeft de afwijking van het bestemmingsplan in dit geval aanvaardbaar geacht, omdat het de laatste woning in de straat betreft. Het bouwplan met een lessenaarsdak oogt hoger door het hoogteverschil in het terrein, maar er ontstaat een afwisselend en samenhangend totaalbeeld in de omgeving met dezelfde typologische uitstraling. De onderbouwing van die keuze is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, afdoende gemotiveerd.
Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie kunnen komen dat de overschrijding van het bouwvlak en de afwijkende goothoogte niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.2
Ten aanzien van de voorzieningen ter voorkoming van waterinstroom heeft het college overwogen dat ter voorkoming van een hoge waterstand in de haven een kering is gerealiseerd. Vergunninghoudster blijft wel zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van het niet realiseren van een voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden verzoekers niet in hun belangen geschaad door het ontbreken van de hier bedoelde voorzieningen. Daarom kan hun betoog niet slagen.
Welstandsadvies
8. Verzoekers voeren aan dat het welstandsadvies niet is gebaseerd op de juiste feiten. Het is namelijk gebaseerd op de veronderstelling dat meer omgevingsvergunningen voor vergelijkbare bouwplannen zijn verleend en zijn gerealiseerd. Volgens verzoekers is dat niet het geval. Daarnaast is het verzoekers niet gebleken dat de welstandscommissie zich er voldoende rekenschap van heeft gegeven dat het gebouw in de omgeving uit de toom valt door de afwijkende architectuur, vorm, hoogte en omvang.
8.1
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
8.2
Op grond van de rechtspraak van de AbRS [2] toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Het door verzoekers aangevoerde leidt niet tot het oordeel dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen. Gelet op de bereidheid van het college om vrijstelling te verlenen voor de gekozen situering ten opzichte van de omliggende percelen en de maatvoering van het gebouw, dienen deze situering en maatvoering bij de welstandstoets te worden gerespecteerd en kan daarin geen grond zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel. De voorzieningenrechter overweegt dat de welstandscommissie een uitgebreid advies heeft gegeven, waarin de welstandscommissie heeft geoordeeld dat het bouwplan wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verzoekers hebben dit niet bestreden met een advies van een andere deskundige persoon of instantie. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen.
Gebruik
9. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het beoogde gebruik van de woning afwijkt van het aangevraagde gebruik. Vergunninghoudster is namelijk voornemens om met meerdere huishoudens te gaan wonen in de woning. Op elke verdieping is een aparte entree, badkamer, diverse leefruimtes, aansluitingen voor een keuken en wasmachine en een buitenruimte aanwezig. Het college heeft feitelijk een appartementencomplex vergund, wat krachtens het [naam bestemmingsplan] niet is toegestaan, aldus verzoekers.
9.1
Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS [3] moet bij de beoordeling van de aanvraag ervan worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals omschreven is in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Vaststaat dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend op basis van de bij de aanvraag ingediende bouwtekeningen. Het college heeft desgevraagd op zitting toegelicht dat de bouwplannen na de uitspraak van de voorzieningenrechter in bezwaar zijn aangepast, in die zin dat het bouwplan nog maar één aansluiting voor een keuken heeft.
9.2
Vergunninghoudster heeft desgevraagd op zitting verklaard dat zij voornemens is om met haar partner in de woning te gaan wonen. Vergunninghoudster en haar partner krijgen in de woning ieder eigen leefruimten. Wellicht komt in de toekomst haar zieke dochter ook in de woning wonen, als blijkt dat zij niet zelfstandig kan wonen. Op het souterrain komen logeerkamers voor familieleden.
9.3
De voorzieningenrechter ziet geen
objectieveaanknopingspunten voor het standpunt van verzoekers dat het beoogd gebruik afwijkt van het aangevraagde gebruik, maar enkel loutere vrees. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de keuken een cruciaal onderdeel is om te bepalen of vergunninghoudster de woning gaat gebruiken voor één huishouden of meerdere huishoudens. Dat de woning meerdere badkamers heeft, is niet ongewoon aangezien steeds meer woningen meerdere badkamers bevatten. Nu uit de bouwtekeningen kan worden afgeleid dat er slechts één keuken wordt gerealiseerd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment dan ook niet worden geconcludeerd dat vergunninghoudster met meerdere huishoudens de woning gaat gebruiken.
9.4
Daarbij heeft vergunninghoudster op zitting toegezegd dat zij enkel op de begane grond een keuken zal realiseren. Op de andere verdiepingen zal vergunninghoudster geen keuken(voorziening) of pantry installeren. Mocht uiteindelijk geconstateerd worden dat vergunninghoudster de woning gaat gebruiken in strijd met het toegestane gebruik, dan is dat een kwestie van handhaving.
Belangenafweging
10. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. Verzoekers wonen in de onmiddellijke nabijheid van het perceel en vrezen voor de aantasting van hun woonomgeving en woongenot. Verzoekers hebben na voltooiing van het bouwplan geen vrij uitzicht meer.
10.1
Niet in geding is dat ook al zou het bouwplan anders gesitueerd zijn binnen het bouwvlak, verzoekers toch hun vrije uitzicht kwijt zouden raken. De voorzieningenrechter overweegt dat het college zich mede daarom in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van verzoekers door de omgevingsvergunning niet zodanig zal worden aangetast, dat hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Hierbij betrekt de rechtbank dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. [4]
Conclusie
11. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
12. Nu de beroepen ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 29 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
M.H.C. van Spreuwel, griffier E.J. Govaers, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4 van bijlage II:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ (2013)
Artikel 30.1:
De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding 'oever': uitsluitend voor tuin, oever, waterpartijen alsmede aanlegplaatsen, boothellingen en daarmee vergelijkbare voorzieningen behorende bij de aangrenzende woonpercelen;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-praktijk': tevens een praktijk;
d. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
Artikel 30.2:
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. als woningtypen zijn toegestaan: vrijstaand;
b. uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan;
c. (…)
d. ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding-5’ mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd op een hoogte van ten minste 2,5 m +N.A.P., met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is voor:
1. gebouwen die zodanig zijn geconstrueerd dat zij in geval van hoog water kunnen drijven;
2. gebouwen of delen van gebouwen waarbij voorzieningen zijn getroffen ter voorkoming van waterinstroom bij een waterstand tot en met 2,5 m +N.A.P.
e. en voor het overige:
hoofdgebouw
aan- en uitbouw, bijgebouw, overkapping
bouwwerk, geen gebouw zijnde
1. op deze gronden mag worden gebouwd:
a. binnen het bouwvlak
ja
ja
ja
b. buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
nee
ja
ja
c. buiten het bouwvlak, overig
nee
nee
ja
2. de afstand bedraagt niet minder dan:
b. tot de zijdelingse perceelsgrenzen
3 m
3 m
3. de goothoogte bedraagt niet meer dan:
a. binnen het bouwvlak
- zie aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)
3 m
niet van toepassing
b. buiten het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
niet van toepassing
3 m
niet van toepassing
c. buiten het bouwvlak, overig
niet van toepassing
niet van toepassing
niet van toepassing
4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
a. binnen het bouwvlak
- zie aanduidingen 'maximale bouwhoogte (m)' en 'maximale goot- en bouwhoogte (m)
- zie aanduidingen 'maximale bouwhoogte (m)' en 'maximale goot- en bouwhoogte (m)
- muren en terreinafscheidingen achter de voorgevel van hoofdgebouwen: 2 m;
- muren en terreinafscheidingen voor de voorgevel van hoofdgebouwen: 1 m;
- vrijstaande antennemasten: 9 m;
- overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m
b. buiten het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
niet van toepassing
6 m
- muren en terreinafscheidingen achter de voorgevel van hoofdgebouwen: 2 m;
- muren en terreinafscheidingen voor de voorgevel van hoofdgebouwen: 1 m;
- vrijstaande antennemasten: 9 m;
- overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m
c. buiten het bouwvlak, overig
niet van toepassing
niet van toepassing
- muren en terreinafscheidingen: 1 m;
- vrijstaande antennemasten: 9 m;
- overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m
5. de oppervlakte bedraagt niet meer dan:
a. binnen een bouwvlak
niet gemaximeerd
niet gemaximeerd
niet gemaximeerd
b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
b1. Aanduidingsvlak kleiner dan 50 m²
0 m2
50% tot ten hoogste 20 m²
niet gemaximeerd
b2. aanduidingsvlak 51 m2 tot 200 m²
0 m2
40 % tot ten hoogste 60 m2
niet gemaximeerd
b3. aanduidingvlak 201 m2 - 400 m2
0 m2
30% tot ten hoogste 80 m²
niet gemaximeerd
b4. aanduidingvlak 401 m² en groter
0 m2
20% tot ten hoogste 100 m²
niet gemaximeerd

Bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ (2021)

Artikel 3:
“duurzaam gemeenschappelijke huishouding”
Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.
“huishouden”
Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
“woning”
Een complex van ruimten, bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
“wonen”
Het gehuisvest zijn in een woning, conform het begrip “woning”