ECLI:NL:RBZWB:2022:1563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_954
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake omgevingsvergunning voor horeca op recreatiepark

In deze zaak heeft eiser, wonende tegenover het Recreatiepark, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning die is verleend aan het recreatiepark voor tijdelijke verruiming van de horeca. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend op 11 augustus 2020, maar dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Eiser heeft zijn beroep ingesteld op 24 februari 2021, waarna verweerder alsnog op 24 maart 2021 heeft beslist, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is omdat er inmiddels op het bezwaar is beslist. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat de vergunning niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat relevante aspecten zoals geluidshinder niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/954 WABO
uitspraak van 28 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam] ,
gemachtigde: mr. M. Snippe.
Procesverloop
Bij besluit 11 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [naam derde-partij] voor tijdelijke verruiming van het gebruik van de ondergeschikte horeca voor langskomende recreanten (voor een periode van 5 jaar).
Op 9 februari 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 8 augustus 2020 (de ingebrekestelling).
Eiser heeft op 24 februari 2021 beroep ingesteld wegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 13 april 2021 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Derde partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser woont aan de [adres] 2 in [plaatsnaam] , tegenover het Recreatiepark [naam derde-partij] (hierna: het recreatiepark).
Besluitvorming
2. In het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”(hierna: het bestemmingsplan) heeft het recreatiepark de bestemming “Recreatie”. Het gebruik van de horecagelegenheid op het recreatiepark is tot op heden alleen toegestaan voor gasten van het recreatiepark. Een uitbreiding van de horeca gelegenheid werd beoogd door middel van het herzien van het bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] , 1e herziening (Camping [naam derde-partij] )” is op 11 juni 2018 vastgesteld. Middels de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2019 [1] is het nieuwe bestemmingsplan in zijn geheel vernietigd. Derhalve geldt nog steeds het huidige bestemmingsplan.
Op 11 augustus 2020 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan het recreatiepark voor tijdelijke verruiming van het gebruik van de ondergeschikte horeca voor langskomende recreanten (voor een periode van 5 jaar). Deze vergunning is verleend voor een maximaal netto vloeroppervlak van 200m2 en een bijbehorend terras van maximaal 120 m2. Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:
het gebruik van de horeca moet ondergeschikt blijven aan de verblijfsrecreatieve bestemming. Er mag geen zelfstandige horecagelegenheid ontstaan. Er mogen nadrukkelijk geen feesten en partijen worden gehouden, voor niet campinggasten. Het gebruik van de horeca moet primair gericht zijn op de campinggasten.
Daarnaast mag de horeca gedurende de dagperiode gebruikt worden door de dagrecreanten in het omliggende gebied (wandelaars, fietsers, etc.)
Na zonsondergang mag de horeca enkel door campinggasten worden gebruikt.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 24 februari 2021 stelt eiser beroep in wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Op 24 maart 2021 beslist verweerder alsnog op het bezwaar.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Beroep niet tijdig beslissen
4. Eiser heeft een beroep niet tijdig beslissen ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Na indiening van het beroep heeft verweerder alsnog de beslissing op bezwaar genomen. In het later alsnog genomen bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Omdat er inmiddels is beslist op het bezwaarschrift van eiser, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn op 3 november 2020 is verstreken en de ingebrekestelling van 9 februari 2021 geldig is. Verweerder heeft dus niet tijdig op het bezwaar beslist. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Voor de berekening daarvan verwijst de rechtbank naar het slot van deze uitspraak.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiser heeft op 13 april 2021 aanvullende beroepsgronden ingediend. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
Bekendmaking besluit
5.1 Eiser stelt dat de vergunning niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. De publicatie is volgens eiser nergens terug te vinden.
5.2 Verweerder stelt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is gepubliceerd op 14 mei 2020 in het gemeenteblad ( [nummer 1] ). Verder stelt zij dat de omgevingsvergunning op 11 augustus 2020 is verzonden aan aanvrager en op 7 september 2020 is gepubliceerd. Publicatie heeft niet onverwijld plaatsgevonden maar eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
5.3 De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is gepubliceerd in het gemeenteblad met nummer [nummer 1] (digitaal te vinden). Het besluit op de aanvraag is op 7 september 2020 gepubliceerd in het gemeenteblad met nummer [nummer 2] (digitaal te vinden). Het besluit dateert van 11 augustus 2020. Uit artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) vloeit voort dat verweerder gehouden is zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit daarvan mededeling te doen, in dit geval via publicatie in een of meer huis-aan-huisbladen. Zoals verweerder zelf aangeeft is publicatie niet onverwijld gebeurd. De rechtbank is het met eiser eens dat de bekendmaking te lang op zich heeft laten wachten. Zij stelt echter ook vast dat eiser tijdig bezwaar heeft kunnen maken tegen het primair besluit, zodat hij niet in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
De kruimelregeling en strijd met de ruimtelijke onderbouwing
6.1 Eiser stelt dat de kruimelregeling niet kan worden gebruikt om, vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan, verruiming van de horeca toe te staan. Eiser stelt dat de vergunning tijdelijk wordt verleend maar eigenlijk bedoeld is als een definitieve wijziging van het gebruik. Indien er, vooruitlopend op een nieuw bestemmingplan verruiming van het horecagebruik wordt toegestaan, dienen alle relevante aspecten voor ruimtelijke inrichting en gebruik hierin te worden meegenomen en afgewogen, zoals de gevolgen voor de geluidsbelasting, verkeersbewegingen en het aantal parkeerplaatsen. Nu dit niet is gedaan, is er sprake van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit.
Voor zover verweerder in het bestreden besluit onderzoek heeft gedaan naar het aantal parkeerplaatsen en de verkeersaantrekkende werking, stelt eiser dit onderzoek niet voldoet en de aannames die aan het onderzoek ten grondslag liggen niet zijn onderbouwd. Zo is de stelling dat 50% van de horecagasten van het recreatiepark afkomstig zullen zijn en hierdoor geen parkeerplaats nodig zullen hebben, niet onderbouwd. Ook de inschatting dat er 24 verkeersbewegingen per dag zullen plaatsvinden is niet onderbouwd. Hierbij gaat verweerder uit van een eenmalige bezetting van een parkeerplaats per dag. Dit is niet reëel nu horecabezoekers op verschillende momenten per dag kunnen langskomen.
6.2 Verweerder stelt dat de vergunning is verleend op basis van artikel 4, onder 11 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Op grond van dit onderdeel dient aannemelijk te worden gemaakt dat de activiteit na de in de omgevingsvergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Het hoeft niet aannemelijk te zijn dat er na de gegeven termijn in het geheel geen behoefte meer bestaat aan de activiteit. Het behoeft slechts mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Dit is het geval nu de horeca op enig moment enkel toegankelijk kan worden gemaakt voor gasten van het recreatiepark.
Ten aanzien van de parkeernorm stelt verweerder dat de verkeersaantrekkende werking beperkt zal zijn nu het recreatiepark is voorzien van een slagboom. Dit nodigt horecabezoekers niet uit om met de auto naar het recreatiepark te komen. De parkeerbehoefte wordt bepaald door de normen in de Nota Parkeernormen Tilburg 2017 (hierna: de parkeernota). In de bijlage bij de parkeernota staat dat de minimumnorm voor de hoofdgroep horeca 12 plaatsen per 100 m2 oppervlakte betreft. De omgevingsvergunning gaat uit van een oppervlakte van 200 m2. Dat zijn 24 parkeerplaatsen. De oppervlakte van het terras hoeft niet te worden meegerekend. Verweerder stelt dat het reëel is dat de helft van de horecagasten afkomstig zal zijn van het recreatiepark (en dus geen parkeerplaats nodig zal hebben). Dit betekent dat er 12 parkeerplaatsen nodig zijn voor gasten van buiten het recreatiepark. Het terrein heeft hiervoor voldoende plaatsen beschikbaar. Wel dient de parkeerplaats van het recreatiepark goed toegankelijk te zijn voor bezoekers. Omdat er een slagboom op het terrein staat, stelt verweerder een aanvullende voorwaarde aan vergunninghouder die inhoudt er voor te zorgen dat duidelijk wordt aangegeven dat de parkeerplaatsen ook beschikbaar zijn voor bezoekers van de horeca inrichting.
Ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen merkt verweerder op dat dat dit er 24 zullen zijn (12 auto’s die op en neer rijden). Hierbij gaat verweerder er vanuit dat alle parkeerplaatsen één maal per dag bezet zullen zijn. Dit is zodanig weinig dat er geen problemen zullen ontstaan.
6.3 De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o van de Wabo. Hierin is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan middels de zogeheten kruimelgevallenregeling. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4, onder 11 van bijlage II bij het Bor waarin staat dat voor verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de wet, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o van de Wabo van het bestemmingsplan, in aanmerking kan komen ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Uit de Nota van toelichting behorend bij het Bor en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] blijkt dat artikel 4, aanhef en onder 11 van bijlage II van het Bor alleen toegepast kan worden, wanneer het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Niet (meer) van belang is of aannemelijk is dat de activiteit na 5 jaar ook daadwerkelijk zal worden gestaakt. Ook voor een activiteit die voorziet in een permanente behoefte, is het mogelijk om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Het behoeft slechts feitelijk mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, omdat immers anders impliciet de activiteit voor onbepaalde tijd zou worden vergund.
Verweerder heeft terecht overwogen dat in dit geval de activiteiten na 5 jaar zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden beëindigd, omdat deze alleen bestaan uit het toelaten van gasten buiten het recreatiepark. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
Echter, bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 20, van de Wabo geldt dat slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend als het aangevraagde project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Die strijd doet zich onder meer voor als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet langer is gegarandeerd. De toets van verweerder heeft zich in het bestreden besluit beperkt tot het aantal parkeerplaatsen en de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het primaire besluit. Andere relevante aspecten zoals geluidhinder zijn niet meegenomen. Hiermee heeft verweerder geen volledige toets uitgevoerd. Het bestreden besluit is hiermee onzorgvuldig tot stand gekomen. Het beroep van eiser slaagt reeds hierom. De rechtbank voegt hier aan toe dat ook de overwegingen ten aanzien van de parkeerplaatsen en de verkeersaantrekkende werking onvoldoende zijn onderbouwd. De stelling dat 50% van de gasten afkomstig zullen zijn van het recreatiepark en de stelling dat er slechts 2 verkeersbewegingen per dag per parkeerplaats worden verwacht missen een deugdelijke onderbouwing.
Het besluit berust op een onvoldoende draagkrachtige motivering en is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Gelet hierop dient het besluit te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
Voorwaarden vergunning
7.1 Eiser stelt dat de aan de vergunning verleende voorwaarden niet te handhaven zijn. Zo wordt er verwezen naar wandelaars en fietsers maar vraagt eiser zich af of er zal worden gecontroleerd of de gasten met de auto zijn gekomen. Daarnaast stelt eiser dat niet te controleren is of er na zonsondergang nog gasten van buiten het recreatiepark aanwezig zijn.
7.2 Verweerder stelt dat de voorwaarden voldoende duidelijk en concreet zijn. Het is aan vergunninghouder om er zorg voor te dragen dat hij zich houdt aan de gestelde voorwaarden. Er zijn geen regels gesteld die betrekking hebben op de wijze waarop vergunninghouder de regels moet naleven.
7.3 De rechtbank stelt vast dat het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de voorschriften moet verbinden die nodig zijn met het oog op het belang van een goede ruimtelijke ordening. In welke gevallen een bepaald voorschrift nodig is, staat primair ter beoordeling van het bevoegd gezag. De voorschriften moeten wel uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Ter zitting is gebleken dat vergunninghouder de benodigde controle uitvoert door gasten te vragen of zij op het recreatiepark verblijven. Hier ligt geen verificatie aan ten grondslag zoals het controleren van de gastenlijst van het recreatiepark. De controle die door verweerder wordt uitgevoerd wordt op dezelfde manier uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat deze vorm van controle ontoereikend is om te waarborgen dat na zonsondergang enkel gasten van het recreatiepark op de horeca zullen worden toegelaten en daarmee ondergeschikt blijft aan de recreatieve bestemming. Hiermee is het voorschrift onvoldoende handhaafbaar. Verweerder zal in overleg met het recreatiepark moeten bezien hoe deze waarborg wel tot stand kan komen. De beroepsgrond slaagt.
Vergroten oppervlakte binnenruimte
8.1 Eiser stelt dat de vloeroppervlakte van het restaurant met de vergunning wordt vergroot van 120 naar 200 m2. Tegelijkertijd wordt gesteld dat de inrichting niet mag worden uitgebreid. Daardoor is de vergunning innerlijk tegenstrijdig.
8.2 Verweerder stelt dat op basis van artikel 12 van het bestemmingsplan een restaurant is toegestaan ter plaatse van de functie aanduiding verblijfsrecreatie. In het bestemmingsplan zijn ten aanzien van de grootte van de verblijfsrecreatieve voorzieningen geen beperkingen opgenomen. Hierdoor is er geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.
8.3 Ter zitting is gebleken dat de horeca inrichting niet zal worden uitgebreid. Op dit moment beslaat de inrichting 120 m2. Onduidelijk is waarom verweerder een vergunning afgeeft voor het gebruik van 200 m2 vloeroppervlakte nu dit helemaal niet in gebruik kan worden genomen. Hiermee is er sprake van onzorgvuldige besluitvorming. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9.1 Gelet op bovenstaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
9.2 De rechtbank heeft onderzocht of finale geschilbeslechting mogelijk is, maar ziet daartoe onvoldoende aanleiding nu er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de gevolgen van de verruiming van de horeca voor het woon- en leefklimaat van eiser. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
9.3 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9.4 De rechtbank zal verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser terecht een (ontvankelijk) beroep niet tijdig beslissen heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat aan het indienen van dit beroepschrift een licht gewicht moet worden toegekend, omdat het ingestelde beroep alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Voorts zal de rechtbank de proceskosten voor het verschijnen ter zitting verdelen over de behandeling van dit beroep en het eveneens op 16 december 2021 behandelde, samenhangende, beroep inzake 21/444.
De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,00 ( 0,5 voor het indienen van beroep niet tijdig beslissen, 1 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 16 december 2021, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren msc., rechter, in aanwezigheid van drs. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 28 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren msc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)

Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking (hierna: binnenplans afwijken)
2. in de bij algemene regeling van bestuur aangewezen gevallen (hierna: kruimelgevallenregeling)

Besluit Omgevingsrecht (Bor) bijlage II

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 3:9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.

Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]

12.1
Bestemmingsomschrijving
12.1.1
Functie
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
dagrecreatieve voorzieningen;
bijbehorende en ondergeschikte tuinen en erven;
bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;
bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
recreatief medegebruik en evenementen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
bouwwerken van algemeen nut.
12.1.2
Functie-aanduidingen
Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor speelvoorzieningen met bijbehorende (groen)voorzieningen, verharde en onverharde paden.
Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor een camping met bijbehorende voorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping.
Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping, zulks in de vorm van staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans).
Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping, zulks in de vorm van:
1. stacaravans;
2. staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans);
3. bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, zoals (een) winkel(s), kantine(s), restaurant(s), wasserette(s), parkeerterrein(en) en sanitaire voorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor een bedrijfswoning (één bedrijfswoning per functie-aanduidingsvlak).
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een parkeerterrein ten behoeve van de camping.

Bestemmingsplan Tilburg Parkeerregeling 2017

4.1
Parkeren
a. Ten behoeve van het parkeren of stallen van (motor)voertuigen dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onderbouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn;
b. Hierbij moet worden voldaan aan de parkeernormen en rekenmethode, zoals neergelegd in de nota “Parkeernormen Tilburg 2017”. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;
c. De onder a. bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de nota “Parkeernormen Tilburg 2017”. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigen.

Voetnoten

2.Zie onder andere de uitspraak van de Raad van State van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1007) en de uitspraak van 04 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1112 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:1112)).