In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen belastingaanslagen en verzuimboetes voor de jaren 2013 tot en met 2015. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013, 2014 en 2015, maar deze bezwaren werden door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissingen beoordeeld.
Tijdens de zitting op 9 december 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de belanghebbende niet tijdig aangiften had ingediend voor de jaren 2013 tot en met 2015, wat leidde tot ambtshalve aanslagen en verzuimboetes. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de bezwaren van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering voor de jaren 2014 en 2015 niet terecht was. De rechtbank heeft de opgelegde boetes voor deze jaren verlaagd tot € 369.
De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende tegen de ambtshalve verminderingen gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag voor 2013 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar heeft de inspecteur wel gelast het griffierecht van € 47 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.