In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 8.859 en een verzuimboete van € 5.278, opgelegd aan de belanghebbende. De inspecteur had deze aanslagen opgelegd naar aanleiding van een controle door de politie op 30 oktober 2019, waarbij werd vastgesteld dat de belanghebbende als bestuurder van een motorrijtuig gebruik maakte van de Nederlandse weg zonder dat het voertuig correct geregistreerd was. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag en boetebeschikking verminderd tot de bedragen die voortvloeien uit een eerdere verminderingsbeschikking van 14 mei 2021. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent het gebruik van handelaarskentekenplaten, en dat hij derhalve verantwoordelijk was voor het niet voldoen aan de belastingverplichtingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgelegde boete passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.