ECLI:NL:RBZWB:2022:1478
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen intrekking WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de intrekking van een WIA-uitkering. Eiser, een 61-jarige man die eerder werkzaam was als renovatiemedewerker en tegelzetter, had in 2012 een WIA-uitkering toegekend gekregen. Het UWV had in een besluit van 14 augustus 2019 bepaald dat eiser vanaf 15 oktober 2019 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van eiser werd dit besluit in april 2020 herzien, waarbij het UWV oordeelde dat eiser vanaf 19 oktober 2019 weer recht had op een WIA-uitkering, nu hij voor 42,85% arbeidsongeschikt was. Echter, na beroep van eisers voormalige werkgever tegen dit besluit, trok het UWV de uitkering opnieuw in met ingang van 9 september 2020.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze intrekking ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 maart 2022 was eiser niet aanwezig, maar het UWV werd vertegenwoordigd. De rechtbank oordeelde dat het UWV op een steekhoudende manier had onderbouwd waarom de werkzaamheden van eiser als servicemonteur passend waren en dat de schatting van zijn verdiencapaciteit correct was. Eiser had geen concrete beroepsgronden geformuleerd tegen het bestreden besluit en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de duurzaamheid van eisers arbeidsverrichting te twijfelen.
De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten en dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kon doorstaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.