In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. De eiser, een bewoner van de [straatnaam] in [plaatsnaam], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 11 november 2020, waarin twee parkeerplaatsen op een parkeerterrein nabij de Hervormde Kerk waren aangewezen als oplaadplaatsen voor elektrische auto’s. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat zij van mening was dat de eiser geen belanghebbende was bij het besluit. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 23 december 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser stelde dat hij wel degelijk belanghebbende was, omdat hij vanuit zijn woning zicht had op de parkeerplaatsen en vreesde voor overlast door een toenemende parkeerdruk. De rechtbank overwoog dat volgens de vaste jurisprudentie een belanghebbende moet voldoen aan de criteria van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat inhoudt dat er sprake moet zijn van een voldoende objectief en persoonlijk belang dat rechtstreeks door het besluit wordt geraakt.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij niet in voldoende mate van andere weggebruikers te onderscheiden was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.