Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam], en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze was door Orionis afgewezen op 10 februari 2020, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser maakte bezwaar en vroeg om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter wees dit verzoek af. Orionis trok het eerste besluit in en wees de aanvraag opnieuw af op basis van het feit dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had. Eiser voerde aan dat hij een sobere levensstijl had en dat hij niet altijd thuis was, maar dat dit niet betekende dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het voorschot terecht waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.