ECLI:NL:RBZWB:2022:1368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_837
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na herstelverklaring en beoordeling wachttijd

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als verkeersregelaar werkte, had op 5 oktober 2017 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege fysieke klachten en ontving vanaf 9 oktober 2017 een ZW-uitkering. Na operaties aan beide handen in 2017, heeft hij in 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hen de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen, aangezien hij per 10 september 2018 hersteld was verklaard.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de herstelverklaring en voerde aan dat hij de wachttijd wel volledig had doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de herstelverklaring in stand heeft gelaten. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de herstelverklaring en er zijn geen medische stukken overgelegd die zijn claim van doorlopende arbeidsongeschiktheid ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 3 oktober 2019 de wachttijd niet heeft doorlopen en dat de aanvraag om een WIA-uitkering terecht is afgewezen. Het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van de aanvraag meer klachten had dan eerder vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/837 WIA

uitspraak van 15 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als verkeersregelaar. Voor dat werk is hij op 5 oktober 2017 uitgevallen vanwege fysieke klachten. Op 8 november 2017 heeft het UWV eiser vanaf
9 oktober 2017 een ZW-uitkering toegekend. Eiser heeft op 28 november 2017 en
31 januari 2018 operaties ondergaan aan respectievelijk de linker- en de rechterhand.
Na de operaties heeft eiser meerdere malen overleg gevoerd met zijn re-integratiebegeleider van het UWV. In het besluit van 27 augustus 2018 heeft [naam vertegenwoordiger] van het UWV eiser bericht:
“Op 24 augustus 2018 heeft u een telefoongesprek met mij gehad over uw mogelijkheden om te werken. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat u vanaf 10 september 2018 weer arbeidsgeschikt bent. U krijgt vanaf deze datum dus geen ZW-uitkering meer”.
Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Hij heeft zich evenmin opnieuw ziek gemeld.
Eiser heeft, op basis van de ziekmelding op 5 oktober 2017, op 17 oktober 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV de aangevraagde WIA-uitkering per 3 oktober 2019 afgewezen, omdat eiser door de herstelverklaring per 10 september 2018 de wachttijd voor de WIA-uitkering niet heeft doorlopen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Gedurende de bezwaarprocedure heeft het UWV eiser verzocht om zijn stelling dat hij na 10 september 2018 arbeidsongeschikt is gebleven nader te onderbouwen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 3 oktober 2019.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert in beroep aan dat hij de wachttijd wel volledig doorlopen heeft en dat aan de herstelverklaring geen medisch onderzoek ten grondslag ligt. Eiser stelt dat de door hem in bezwaar aangevoerde informatie wel ziet op de datum in geding en hij verzoekt de rechtbank, met een beroep op het Korosec-arrest, een deskundige te benoemen.
4.
Wettelijk kader
Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van een uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het derde lid, sub a, ten eerste van dit artikel bepaalt dat – bij het bepalen van de wachttijd – perioden waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van de ZW in aanmerking worden genomen en samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of eiser de wachttijd voor de WIA volledig heeft doorlopen. Tussen partijen is niet in geschil dat in het besluit van 27 augustus 2018 is besloten dat eiser na 10 september 2018 hersteld is en geen ZW-uitkering meer ontvangt. Dit besluit staat ook in rechte vast. Eiser stelt evenwel onafgebroken arbeidsongeschikt te zijn geweest en heeft om die reden op 17 oktober 2019 een WIA-uitkering aangevraagd.
5.2
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden. Dit betekent dat aan de omstandigheid dat het recht op ziekengeld van eiser met ingang van 10 september 2018 is geëindigd op zichzelf geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend.
5.3
De verzekeringsarts heeft eiser beoordeeld op het spreekuur van
15 november 2017. Hierbij is rekening gehouden met een geplande operatie aan de rechterhand op 28 november 2017. Eiser is daarom beperkt geacht voor zwaar tillen met rechts. De verzekeringsarts verwachtte dat de belastbaarheid van de rechterhand enkele maanden na de ingreep weer zou verbeteren, zodat de beperking van de rechterhand dan niet meer geldt. Voor een ingreep aan de linkerhand geldt dezelfde prognose.
Eiser heeft op 1 februari 2018 aan zijn re-integratiebegeleider aangegeven dat hij op
31 januari 2018 ook aan de linkerhand is geopereerd. De re-integratiebegeleider heeft op
9 maart 2018 wederom contact gehad met eiser, maar hij was toen nog niet hersteld. In de vragenlijst van 30 juni 2018 geeft eiser aan dat het goed gaat, dat hij soms nog wat pijn heeft in de rechterhand, maar dat hij zich ook in staat acht om gedeeltelijk weer te starten met werken. Tijdens het spreekuur van de re-integratiebegeleider op 10 juli 2018 geeft eiser aan dat hij geen afspraken meer heeft bij de specialist en dat hij contact gaat opnemen met zijn voormalige werkgever voor het hervatten van het werk als verkeersregelaar. Tijdens het overleg van 27 juli 2018 vertelt eiser dat hij contact heeft gehad met zijn voormalige werkgever, dat hij een VCA-cursus mag gaan doen en dat hij zich weer richt op werkhervatting. Op 24 augustus 2018 bespreekt de re-integratiebegeleider met eiser dat hij vanaf 10 september 2018 weer hersteld wordt geacht en dat hij zich moet melden als hij toch nog arbeidsongeschikt is. Dat is bevestigd in het besluit van 27 augustus 2018.
Gedurende de bezwaarprocedure heeft het UWV eiser in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij de wachttijd van 104 weken heeft volbracht, dan wel dat er binnen vier weken na 10 september 2018 een specifieke datum is aan te wijzen waarop sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid [1] . Eiser heeft in dat verband enkel een medisch rapport van de gemeente in het kader van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen uit hoofde van de Participatiewet overgelegd. Deze beoordeling ziet op 23 januari 2020.
5.4
De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar niet door een verzekeringsarts hersteld is verklaard, maar dat uit de feitelijke omstandigheden en hetgeen eiser zelf heeft aangegeven bij de re-integratiebegeleider, volgt dat het herstel na de operaties in lijn was met de door de verzekeringsarts eind 2017 aangegeven prognose. Tijdens de diverse overleggen met de re-integratiebegeleider is niet gebleken dat eiser een terugval had. Eiser heeft zelf verklaard dat hij weer aan het werk kon en was op de hoogte van het feit dat hij erop terug kon komen bij de re-integratiebegeleider als hij onverhoopt op 10 september 2018 nog (of weer) arbeidsongeschikt zou zijn. Dit heeft hij niet gedaan. Evenmin heeft hij bezwaar gemaakt tegen dit besluit of is gebleken van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na 10 september 2018.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door eiser overgelegde stukken de claim van doorlopende arbeidsongeschiktheid niet kunnen bevestigen. Nog daargelaten dat het door eiser overgelegde rapport ziet op een periode die aanvangt anderhalf jaar na de datum in geding, is het opgemaakt in het kader van een ontheffing van de arbeidsverplichtingen uit de Participatiewet. Dat is een ander toetsingskader en alleen al daarom kan aan die rapportage niet de waarde worden gehecht die eiser graag zou zien. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat het UWV op goede gronden de herstelverklaring in stand heeft gelaten en – in het verlengde daarvan – heeft geoordeeld dat eiser op 3 oktober 2019 de wachttijd niet heeft doorlopen en de aanvraag om een WIA-uitkering heeft afgewezen.
5.5
De in beroep verzochte benoeming van een onafhankelijke deskundige wijst de rechtbank af. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar het Korosec-arrest [2] en de toepassing hiervan door de CRvB [3] – dat eiser akkoord is gegaan met de herstelmelding vanaf 10 september 2018. Eiser heeft hierna geen (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat eiser ten tijde van de datum in geding, dan wel vier weken erna, of ten tijde van het einde van de wachttijd meer klachten en beperkingen had. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Eiser is niet belemmerd bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Het UWV heeft eiser uitdrukkelijk uitgenodigd om nadere stukken in te dienen. Van strijd met equality of arms is in ieder geval geen sprake.
6.
Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 15 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.CRvB 26 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2953.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
3.Centrale Raad van Beroep 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.