Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als verkeersregelaar werkte, had op 5 oktober 2017 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege fysieke klachten en ontving vanaf 9 oktober 2017 een ZW-uitkering. Na operaties aan beide handen in 2017, heeft hij in 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hen de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen, aangezien hij per 10 september 2018 hersteld was verklaard.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de herstelverklaring en voerde aan dat hij de wachttijd wel volledig had doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de herstelverklaring in stand heeft gelaten. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de herstelverklaring en er zijn geen medische stukken overgelegd die zijn claim van doorlopende arbeidsongeschiktheid ondersteunen.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 3 oktober 2019 de wachttijd niet heeft doorlopen en dat de aanvraag om een WIA-uitkering terecht is afgewezen. Het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van de aanvraag meer klachten had dan eerder vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.