Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de beslissing van de inspecteur om de pro forma aanvraag voor de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers buiten behandeling te stellen. De belanghebbende had op 25 februari 2019 een aanvraag ingediend, maar deze was niet tijdig aangevuld met de gevraagde informatie. De inspecteur had de aanvraag op 9 mei 2019 buiten behandeling gesteld, omdat de belanghebbende niet had gereageerd op de verzoeken om aanvullende informatie.
Tijdens de zitting op 17 februari 2022 in Breda, vertegenwoordigd door drs. J.J.M. Hereijgers, werd betoogd dat de inspecteur de aanvraag ten onrechte buiten behandeling had gesteld en dat er sprake was van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur terecht had gehandeld, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten voor een volledige aanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling en dat de inspecteur niet verplicht was om werkafspraken te maken met de gemachtigde van de belanghebbende.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de inspecteur de bevoegdheid had om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.