In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een hotel exploiteert, en de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de belanghebbende voor belastingschulden van een uitlener, [belastingschuldige], waar zij personeel van heeft ingeleend. De ontvanger had een beschikking aansprakelijkstelling opgelegd op basis van artikel 34 van de Invorderingswet 1990, omdat [belastingschuldige] haar belastingverplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet betalen van de belastingschulden niet aan [belastingschuldige] te wijten was, en dat de ontvanger de beschikking terecht had opgelegd. De rechtbank heeft de beschikking echter wel verminderd tot een bedrag van € 12.893, omdat de ontvanger ten onrechte geen rekening had gehouden met de voorbelasting. De ontvanger is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 2.127,60.