Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster stond ingeschreven in de brp op het adres [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster]. Het college heeft aanleiding gezien om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van deze inschrijving.
Uit de resultaten van het onderzoek heeft het college de conclusie getrokken dat verzoekster niet woont op het opgegeven woonadres.
Bij brief van 4 november 2021 heeft het college aan verzoekster meegedeeld dat gebleken is dat zij niet haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres verzoekster]. Verzoekster wordt verzocht om een adreswijziging door te geven of informatie te verstrekken over haar woonadres.
Bij brief van 22 november 2021 heeft het college aan verzoekster meegedeeld voornemens te zijn haar adres ambtshalve te wijzigen. Vanaf 22 december 2021 zal zij dan worden geregistreerd als vertrokken naar onbekend. Verzoekster wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op dit voornemen.
Met het bestreden besluit is aan verzoekster meegedeeld dat zij met ingang van 22 december 2021 in de brp is geregistreerd als vertrokken onbekend.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
3. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat het college geen gedegen onderzoek heeft gedaan en niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting ingevolge artikel 2.22 van de Wet Brp. Verzoekster betwist dat haar woonadres zou zijn gewijzigd. Tevens heeft zij opgemerkt dat de datum 22 december 2021 willekeurig lijkt te zijn gekozen. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit twee huisbezoeken en een administratief onderzoek blijkt dat verzoekster niet woont op het door haar opgegeven adres of op het adres van haar moeder. Gedurende het adresonderzoek heeft verzoekster maar één maal gereageerd. Uit de mailwisseling heeft het college niet kunnen vaststellen waar verzoekster woont. Verzoekster heeft niet gereageerd op het voornemen tot ambtshalve uitschrijving. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek gedegen is uitgevoerd.
Beoordeling voorzieningenrechter
5. Gelet op de mogelijke (financiële) gevolgen van de ambtshalve uitschrijving ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
7. Op grond van artikel 2.22 van de Wet Brp dient het college iemand uit te schrijven uit de brp, als er aan drie voorwaarden is voldaan:
- de persoon kan niet worden bereikt op het brp-adres;
- er is geen aangifte van verhuizing ontvangen;
- na gedegen onderzoek zijn geen (andere) verblijf- en adresgegevens van die persoon bekend geworden.
8. Aan het vereiste dat iemand niet daadwerkelijk woont - en dus niet in persoon bereikbaar is - op zijn in de brp geregistreerde woonadres moet op grond van het tweede lid van artikel 2.22 zijn voldaan op de dag waarop het voornemen tot ambtshalve uitschrijving uit de brp wordt bekendgemaakt. Van belang is daarom de woonsituatie van verzoekster op 22 november 2021.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet brp moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben.Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brpvolgt dat iemand niet lichtvaardig uit de brp mag worden uitgeschreven, omdat dit grote gevolgen kan hebben voor die persoon. Pas als een gedegen onderzoek geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, of verblijf buiten Nederland, mag iemand worden uitgeschreven.
10. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het huisbezoek op het brp-adres, een huisbezoek op het adres van de moeder, een verklaring van de broer van verzoekster, een gesprek met de buren en een administratief onderzoek blijkt dat verzoekster niet woont op het brp-adres of het adres van haar moeder. Tussen partijen is in geschil of het college hiermee gedegen onderzoek heeft gedaan.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met name uit het huisbezoek op het brp-adres en de verklaring van de broer het ernstige vermoeden kan worden ontleend dat verzoekster niet woonachtig is op het brp-adres. Daarbij is van belang dat de controleur heeft gerapporteerd dat er geen persoonlijke spullen van verzoekster in de woning zijn aangetroffen. Ook het gegeven dat de broer op het brp-adres woont in combinatie met zijn verklaring, maakt het niet erg waarschijnlijk dat verzoekster daadwerkelijk woont op het brp-adres. De broer heeft immers verklaard dat ook zijn vriendin en haar dochter regelmatig in de woning verblijven en dat zij dan op de tweede slaapkamer slapen. Nu de woning maar twee slaapkamers heeft, is het niet aannemelijk dat ook verzoekster (samen met haar zus) in de woning verblijft.
12. Uit de rapportage van de controleur blijkt ook dat de broer verklaard heeft dat zijn zussen wel wonen op het brp-adres, maar dat zij ook vaak bij hun moeder zijn. Uit zijn verklaring blijkt verder dat hij voor zijn werk vaker (soms 1 à 2 weken) in [verblijfplaats broer] slaapt. Als hij samen met zijn vriendin en dochter op het brp-adres is, zijn de zussen niet op het brp-adres, maar bij hun moeder. De controleur heeft niet doorgevraagd hoe vaak de broer in [verblijfplaats broer] verblijft, hoe vaak zijn zussen in de woning verblijven en op welke periode zijn verklaring ziet, althans dit blijkt niet uit de rapportage. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit wel essentiële informatie is om vast te kunnen stellen of verzoekster feitelijk op het brp-adres woont. Dit klemt te meer nu ter zitting is verklaard dat de vriendin van haar broer maar tijdelijk (gedurende een periode van twee weken) in de woning heeft verbleven. Verder blijkt uit de stukken dat de zus van verzoekster een email, al dan niet ook namens verzoekster, heeft verstuurd aan het college op 2 december 2021. Hoewel het maar de vraag is of deze email kan worden aangemerkt als een zienswijze op het voornemen van het college, had deze email wel aanleiding voor het college moeten zijn om nadere uitvraag bij verzoekster te doen. In ieder geval had het college bij verzoekster een reactie kunnen vragen op de verklaring van haar broer en de bevindingen tijdens het huisbezoek.
13. Nu er geen verdere uitvraag heeft plaatsgevonden over de feitelijke woonsituatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college geen gedegen onderzoek heeft gedaan. Het college had dan ook niet tot ambtshalve uitschrijving over mogen gaan. Het bestreden besluit lijdt daarom aan een onderzoeksgebrek. Hoewel het college dit gebrek mogelijk in de bezwaarprocedure kan herstellen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij een inschrijving op het brp-adres zwaarder weegt dan het belang van het college. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen. Het bestreden besluit zal worden geschorst. Dat betekent dat verzoekster vanaf 22 december 2021 weer ingeschreven moet worden op het brp-adres.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Omdat de zaak van de zus (nagenoeg) identiek is aan de zaak van verzoekster ziet de voorzieningenrechter aanleiding om deze zaken als samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan te merken. Dat betekent dat voor de vaststelling van de proceskosten beide zaken als één zaak worden beschouwd.
De totale proceskosten voor beide zaken stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1). Omdat deze kosten een vergoeding is voor beide zaken, zal de vergoeding over beide zaken worden verdeeld. Dit betekent dat het college in deze zaak een bedrag van € 759,00 zal moeten betalen.