ECLI:NL:RBZWB:2022:1340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_925 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de beslissing tot ambtshalve wijziging van inschrijving in het Basisregister Personen

Op 17 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Dit besluit betrof de ambtshalve wijziging van haar adres in de Basisregistratie Personen (BRP). Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Shaaban, verzocht om een voorlopige voorziening om de wijziging te schorsen. Tijdens de zitting op 7 maart 2022 werd duidelijk dat het college had geconcludeerd dat verzoekster niet op het opgegeven adres woonde, gebaseerd op huisbezoeken en administratief onderzoek. Verzoekster betwistte deze conclusie en stelde dat het college geen gedegen onderzoek had gedaan.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat verzoekster daadwerkelijk niet op het BRP-adres woonde. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij een ambtshalve uitschrijving uit de BRP aan strikte voorwaarden moet worden voldaan, waaronder dat de persoon niet bereikbaar moet zijn op het geregistreerde adres en dat er geen aangifte van verhuizing is gedaan. Aangezien het college geen gedegen onderzoek had uitgevoerd en er twijfels bestonden over de woonsituatie van verzoekster, werd het verzoek tot schorsing van het besluit toegewezen. Het college werd opgedragen om verzoekster weer in te schrijven op het BRP-adres en het betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter stelde ook dat de proceskosten voor verzoekster vergoed moesten worden, waarbij de zaken van verzoekster en haar zus als samenhangend werden beschouwd.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van burgers in situaties waarin hun inschrijving in de BRP ter discussie staat. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van een zorgvuldig en gedegen onderzoek door het college voordat tot ambtshalve uitschrijving wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/925 BRP VV

uitspraak van 17 maart 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. M. Shaaban,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit) van het college inzake de ambtshalve wijziging van haar adres in de basisregistratie persoonsgegevens (brp). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 maart 2022. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van de zus van verzoekster, bekend onder zaaknummer 22/787.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.M. van der Steen.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster stond ingeschreven in de brp op het adres [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster]. Het college heeft aanleiding gezien om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van deze inschrijving.
Uit de resultaten van het onderzoek heeft het college de conclusie getrokken dat verzoekster niet woont op het opgegeven woonadres.
Bij brief van 4 november 2021 heeft het college aan verzoekster meegedeeld dat gebleken is dat zij niet haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres verzoekster]. Verzoekster wordt verzocht om een adreswijziging door te geven of informatie te verstrekken over haar woonadres.
Bij brief van 22 november 2021 heeft het college aan verzoekster meegedeeld voornemens te zijn haar adres ambtshalve te wijzigen. Vanaf 22 december 2021 zal zij dan worden geregistreerd als vertrokken naar onbekend. Verzoekster wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op dit voornemen.
Met het bestreden besluit is aan verzoekster meegedeeld dat zij met ingang van 22 december 2021 in de brp is geregistreerd als vertrokken onbekend.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat het college geen gedegen onderzoek heeft gedaan en niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting ingevolge artikel 2.22 van de Wet Brp. Verzoekster betwist dat haar woonadres zou zijn gewijzigd. Tevens heeft zij opgemerkt dat de datum 22 december 2021 willekeurig lijkt te zijn gekozen. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Standpunt college
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit twee huisbezoeken en een administratief onderzoek blijkt dat verzoekster niet woont op het door haar opgegeven adres of op het adres van haar moeder. Gedurende het adresonderzoek heeft verzoekster maar één maal gereageerd. Uit de mailwisseling heeft het college niet kunnen vaststellen waar verzoekster woont. Verzoekster heeft niet gereageerd op het voornemen tot ambtshalve uitschrijving. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek gedegen is uitgevoerd.
Beoordeling voorzieningenrechter
5. Gelet op de mogelijke (financiële) gevolgen van de ambtshalve uitschrijving ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
7. Op grond van artikel 2.22 van de Wet Brp dient het college iemand uit te schrijven uit de brp, als er aan drie voorwaarden is voldaan:
- de persoon kan niet worden bereikt op het brp-adres;
- er is geen aangifte van verhuizing ontvangen;
- na gedegen onderzoek zijn geen (andere) verblijf- en adresgegevens van die persoon bekend geworden.
8. Aan het vereiste dat iemand niet daadwerkelijk woont - en dus niet in persoon bereikbaar is - op zijn in de brp geregistreerde woonadres moet op grond van het tweede lid van artikel 2.22 zijn voldaan op de dag waarop het voornemen tot ambtshalve uitschrijving uit de brp wordt bekendgemaakt [1] . Van belang is daarom de woonsituatie van verzoekster op 22 november 2021.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet brp moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben. [2] Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp [3] volgt dat iemand niet lichtvaardig uit de brp mag worden uitgeschreven, omdat dit grote gevolgen kan hebben voor die persoon. Pas als een gedegen onderzoek geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, of verblijf buiten Nederland, mag iemand worden uitgeschreven.
10. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het huisbezoek op het brp-adres, een huisbezoek op het adres van de moeder, een verklaring van de broer van verzoekster, een gesprek met de buren en een administratief onderzoek blijkt dat verzoekster niet woont op het brp-adres of het adres van haar moeder. Tussen partijen is in geschil of het college hiermee gedegen onderzoek heeft gedaan.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met name uit het huisbezoek op het brp-adres en de verklaring van de broer het ernstige vermoeden kan worden ontleend dat verzoekster niet woonachtig is op het brp-adres. Daarbij is van belang dat de controleur heeft gerapporteerd dat er geen persoonlijke spullen van verzoekster in de woning zijn aangetroffen. Ook het gegeven dat de broer op het brp-adres woont in combinatie met zijn verklaring, maakt het niet erg waarschijnlijk dat verzoekster daadwerkelijk woont op het brp-adres. De broer heeft immers verklaard dat ook zijn vriendin en haar dochter regelmatig in de woning verblijven en dat zij dan op de tweede slaapkamer slapen. Nu de woning maar twee slaapkamers heeft, is het niet aannemelijk dat ook verzoekster (samen met haar zus) in de woning verblijft.
12. Uit de rapportage van de controleur blijkt ook dat de broer verklaard heeft dat zijn zussen wel wonen op het brp-adres, maar dat zij ook vaak bij hun moeder zijn. Uit zijn verklaring blijkt verder dat hij voor zijn werk vaker (soms 1 à 2 weken) in [verblijfplaats broer] slaapt. Als hij samen met zijn vriendin en dochter op het brp-adres is, zijn de zussen niet op het brp-adres, maar bij hun moeder. De controleur heeft niet doorgevraagd hoe vaak de broer in [verblijfplaats broer] verblijft, hoe vaak zijn zussen in de woning verblijven en op welke periode zijn verklaring ziet, althans dit blijkt niet uit de rapportage. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit wel essentiële informatie is om vast te kunnen stellen of verzoekster feitelijk op het brp-adres woont. Dit klemt te meer nu ter zitting is verklaard dat de vriendin van haar broer maar tijdelijk (gedurende een periode van twee weken) in de woning heeft verbleven. Verder blijkt uit de stukken dat de zus van verzoekster een email, al dan niet ook namens verzoekster, heeft verstuurd aan het college op 2 december 2021. Hoewel het maar de vraag is of deze email kan worden aangemerkt als een zienswijze op het voornemen van het college, had deze email wel aanleiding voor het college moeten zijn om nadere uitvraag bij verzoekster te doen. In ieder geval had het college bij verzoekster een reactie kunnen vragen op de verklaring van haar broer en de bevindingen tijdens het huisbezoek.
13. Nu er geen verdere uitvraag heeft plaatsgevonden over de feitelijke woonsituatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college geen gedegen onderzoek heeft gedaan. Het college had dan ook niet tot ambtshalve uitschrijving over mogen gaan. Het bestreden besluit lijdt daarom aan een onderzoeksgebrek. Hoewel het college dit gebrek mogelijk in de bezwaarprocedure kan herstellen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij een inschrijving op het brp-adres zwaarder weegt dan het belang van het college. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen. Het bestreden besluit zal worden geschorst. Dat betekent dat verzoekster vanaf 22 december 2021 weer ingeschreven moet worden op het brp-adres.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Omdat de zaak van de zus (nagenoeg) identiek is aan de zaak van verzoekster ziet de voorzieningenrechter aanleiding om deze zaken als samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan te merken. Dat betekent dat voor de vaststelling van de proceskosten beide zaken als één zaak worden beschouwd.
De totale proceskosten voor beide zaken stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1). Omdat deze kosten een vergoeding is voor beide zaken, zal de vergoeding over beide zaken worden verdeeld. Dit betekent dat het college in deze zaak een bedrag van € 759,00 zal moeten betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op verzoekster vanaf 22 december 2021 weer in te schrijven op het brp-adres;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 17 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Wettelijk kader
Awb
Artikel 8:81, eerste lid,
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Wet Brp
Artikel 1.1, aanhef onder f
de ingezetene: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudings-gemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.39, eerste lid
De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.

Voetnoten

3.Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42