ECLI:NL:RBZWB:2022:133

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
BRE-21_23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 3 mei 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht van € 49. De belanghebbende had op 5 januari 2021 een beroepschrift ingediend, maar was niet tijdig op de hoogte gesteld van de verschuldigde griffierechten. Ondanks herhaalde aanmaningen, waaronder een aangetekende brief van 6 februari 2021, werd het griffierecht pas op 2 april 2021 betaald. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest, maar dat de reden voor de late betaling, een menselijke fout, niet voldoende was om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/23
uitspraak van 14 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 3 mei 2021, verzonden op 7 mei 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
1.2.
Bij brief van 25 mei 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft bij het verzet niet verzocht te worden gehoord.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het beroepschrift van belanghebbende is op 5 januari 2021 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
2.2.
De griffier van de rechtbank heeft belanghebbende er schriftelijk op gewezen dat deze ter zake van het instellen van het beroep een griffierecht van € 49 verschuldigd is. Deze brief is gericht aan het adres van de gemachtigde, [gemachtigde].
Bij aangetekend schrijven van 6 februari 2021, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres van de gemachtigde, heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende er wederom op gewezen dat deze ter zake van het instellen van het beroep een griffierecht van € 49,00 is verschuldigd. In dit schrijven is vermeld dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van de brief diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.3.
Het verschuldigde griffierecht is eerst op 2 april 2021 op de rekening van het gerecht bijgeschreven.
2.4.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
Belanghebbende is voor het door hem ingestelde beroep € 49 aan griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste en derde lid, van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht, dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).
3.2.
De aangetekend verzonden nota is op 6 februari 2021 verzonden. Dit betekent dat het griffierecht vóór 9 maart 2021, vier weken later, moet zijn betaald.
3.3.
Belanghebbende stelt dat door een menselijke fout is verzuimd om in deze zaak tijdig het griffierecht te voldoen en toen deze fout aan het licht is gekomen, het griffierecht alsnog is voldaan.
3.4.
Nu het griffierecht eerst op 2 april 2021 is betaald, staat vast dat het griffierecht niet is betaald vóór het einde van de daartoe gestelde termijn. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41 van de Awb zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Deze uitzondering betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege blijft als het belanghebbende niet verweten kan worden dat het griffierecht later dan op de uiterste datum door de rechtbank is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende genoemde reden voor de te late betaling, geen reden is te oordelen dat hij niet in verzuim is geweest.
Het niet tijdig betalen van het griffierecht is een omstandigheid die voor rekening van belanghebbende komt.
3.5.
Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep van belanghebbende bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 14 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.