In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 3 mei 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht van € 49. De belanghebbende had op 5 januari 2021 een beroepschrift ingediend, maar was niet tijdig op de hoogte gesteld van de verschuldigde griffierechten. Ondanks herhaalde aanmaningen, waaronder een aangetekende brief van 6 februari 2021, werd het griffierecht pas op 2 april 2021 betaald. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest, maar dat de reden voor de late betaling, een menselijke fout, niet voldoende was om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier.