In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2022, betreft het een beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn dagloon vast te stellen op € 67,53. Eiser, die sinds 1 februari 2019 ziek is, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, maar maakte bezwaar tegen de hoogte van het dagloon dat in het primaire besluit was vastgesteld. Het UWV had in zijn besluit van 3 juni 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de referteperiode voor de berekening van het dagloon correct heeft vastgesteld op de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Eiser voerde aan dat de berekening van het dagloon niet juist was, omdat hij in de periode van 1 januari 2018 tot 8 januari 2018 niet had gewerkt. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV bij de berekening van het dagloon rekening had gehouden met de dagen waarop eiser niet had gewerkt. Eiser stelde ook dat de strikte toepassing van de dagloonregels leidde tot een onevenredige uitkomst, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgever met de regelgeving had beoogd om het dagloon op een eenvoudige manier vast te stellen, zonder rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser.
De rechtbank concludeerde dat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat het dagloon moest worden vastgesteld op € 67,53 en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de Ziektewet en de dwingendrechtelijke regels die van toepassing zijn op de berekening van het dagloon, waarbij persoonlijke omstandigheden van de eiser niet in aanmerking worden genomen.