ECLI:NL:RBZWB:2022:1265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en AIO-aanvulling wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een weduwe, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres had een bijstandsuitkering en AIO-aanvulling ontvangen, maar de Svb heeft deze over de periode van 10 februari 2005 tot en met 5 december 2017 ingetrokken en een bedrag van € 41.977,44 teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig te melden dat zij onroerend goed in Turkije had geërfd. Dit onroerend goed had een waarde die boven de vrijlatingsgrens lag, wat een beletsel vormde voor het verlenen van bijstand.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat zij niet op de hoogte was van de waarde van het onroerend goed en dat de terugvordering onredelijk was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht de bijstandsuitkering en AIO-aanvulling heeft ingetrokken, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij recht had op deze uitkeringen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Svb niet gehouden was om zelf onderzoek te doen naar de waarde van het onroerend goed, aangezien de bewijslast bij eiseres lag. De rechtbank heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, maar heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8470 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. F. Ayar,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de Svb), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2018 (primair besluit) heeft de Svb de bijstandsuitkering en de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres over de periode van 10 februari 2005 tot en met 5 december 2017 ingetrokken en het over die periode te veel aan bijstand en AIO-aanvulling betaalde bedrag van in totaal € 41.977,44 netto teruggevorderd.
In het besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 26 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres, geboren in [geboortejaar] , is weduwe sinds 22 oktober 2000. Vanaf 10 februari 2005 ontving zij een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet van Orionis en per 1 juli 2009 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), aangevuld met een AIO-aanvulling van de Svb.
Op 31 mei 2016 heeft eiseres op het formulier ‘verblijf en vermogen buiten Nederland’ aangegeven dat zij door het overlijden van haar man een stuk grond in het buitenland heeft geërfd, waarvan de waarde onbekend is.
Eiseres is geselecteerd voor een onderzoek naar het verblijf en vermogen in het buitenland. In dat kader heeft op 1 juni 2016 een aangekondigd huisbezoek plaatsgevonden. Eiseres heeft verklaard een stuk grond in Turkije te hebben geërfd na het overlijden van haar man.
Op 12 september 2016 heeft de Svb de Sociaal Attaché (verder: attaché) te Ankara verzocht onderzoek te doen naar mogelijke vermogensbestanddelen op naam van eiseres in Turkije.
Op 9 juni 2017 heeft de attaché een eerste rapport uitgebracht. Daarin staat dat uit onderzoek is gebleken dat de naam van eiseres bij registraties van de afdeling onroerend goed belasting van de gemeente Devrekani voorkomt. Dit betekent vrijwel zeker dat eiseres bij deze instantie bekend is, omdat er een belastingaangifte is ingediend in verband met het in bezit hebben van één of meerdere onroerende goederen.
Bij brief van 27 juni 2017 is eiseres verzocht een verklaring over te leggen van het kadaster van de afdeling onroerend goed belasting van de gemeente Devrekani waarin wordt verklaard wat voor onroerende goederen op haar naam geregistreerd stonden in de jaren 2000, 2005, 2009 en 2012 tot en met 2017.
Op 14 augustus 2017 heeft de zoon van eiseres contact opgenomen met de Svb en te kennen gegeven dat hij op 25 augustus 2017 voor een maand naar Turkije gaat en daar de gevraagde verklaringen voor zijn moeder gaat regelen. Dit is bij brief van 15 augustus 2017 aan eiseres bevestigd.
Op 11 oktober 2017 en 17 november 2017 heeft de Svb eiseres opnieuw gevraagd de verzochte informatie op te sturen. Eiseres is er op gewezen dat, indien zij de verzochte informatie niet tijdig (voor 6 december 2017) inlevert, de AIO-aanvulling bij wijze van maatregel kan worden ingehouden.
Bij besluit van 20 december 2017 is de AIO-aanvulling (voorlopig) per 6 december 2017 stopgezet, omdat eiseres nog altijd niet de verzochte gegevens van het kadaster had ingeleverd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld alsnog de verzochte informatie in te leveren.
Bij besluit van 17 april 2018 is de AIO-aanvulling beëindigd met ingang van 6 december 2017. Zonder de gevraagde informatie van het kadaster kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld.
Vervolgens heeft de kleindochter van eiseres op 9 augustus 2018 telefonisch contact opgenomen om te vragen waarom eiseres geen AIO-aanvulling meer krijgt. Besproken is dat eiseres de eerder opgevraagde gegevens van het kadaster dient in te leveren, zodat bekeken kan worden of er weer recht op AIO-aanvulling is.
In het besluit van 16 oktober 2018 (primair besluit) heeft de Svb de bijstandsuitkering en de AIO-aanvulling over de periode van 10 februari 2005 tot en met 5 december 2017 beëindigd (de rechtbank leest: ‘ingetrokken’) en het over die periode te veel aan bijstand en AIO-aanvulling betaalde bedrag van € 41.977,44 netto teruggevorderd. Gebleken is dat de echtgenoot van eiseres “bij aanvang recht op de WWB-uitkering vermogen had welke bij zijn overlijden op uw naam staat”. Er bestaat alleen recht op een AIO-aanvulling wanneer er minder vermogen is dan het grensbedrag voor een alleenstaande van € 6.020,00.
Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt.
In een rapport van 20 maart 2019 heeft de attaché de Svb laten weten dat het volgende op naam van eiseres staat: (1) bouwgrond (2) houten huis met stal (3) landbouwgrond (4) landbouwgrond en (5) landbouwgrond. De actuele waarde van het ¼ aandeel van eiseres is, in totaal, € 10.246,00. Op 1 juli 2011 betrof de totale waarde van het ¼ aandeel van eiseres
14.317,00. De attaché heeft daarbij vermeld dat de taxateur heeft gesteld dat deze onroerende goederen moeilijk verkoopbaar zijn, vanwege hun ligging en vanwege het feit dat er meerdere eigenaren zijn.
In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, met de volgende motivering. Bij een achteraf ontvangen erfenis ontstaat de aanspraak op die erfenis op het moment van overlijden van de erflater, danwel op het moment dat de bijstandsuitkering of AIO-aanvulling is ingegaan. De partner van eiseres is op 22 oktober 2000 overleden. Eiseres is naar Turks erfrecht gerechtigd voor ¼ deel van de nalatenschap inzake het onroerend goed in Turkije. Eiseres heeft dit op 1 juli 2011 daadwerkelijk geërfd. Eiseres kreeg dus op 1 juli 2011 de beschikking over een vermogensbestanddeel waarop zij al op 10 februari 2005 (ingangsdatum bijstand) aanspraak had. Op het moment dat de erfenis beschikbaar kwam op 1 juli 2011 was deze hoger dan de vrijlatingsgrens, zoals die was op 10 februari 2005. De vrijlatingsgrens was toen € 5.105,00 en de waarde van het onroerend goed op 1 juli 2011 was € 14.317,00. Dit betekent dat het vermogen op 10 februari 2005 hoger was dan de vrijlatingsgrens en er geen recht op bijstand, danwel AIO-aanvulling bestond. Omdat eiseres tot 31 mei 2016 niet heeft gemeld dat zij over vermogen in Turkije beschikt, heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. De Svb is daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet verplicht om het besluit tot toekenning van de AIO-aanvulling in te trekken. De Svb is ook op grond van dit artikel bevoegd om het besluit tot toekenning in te trekken als er om ander redenen ten onrechte AIO-aanvulling is toegekend. Van dringende redenen om af te zien van de intrekking van de bijstandsuitkering/AIO-aanvulling vanaf 10 februari 2005 is geen sprake. Uit het voorgaande concludeert de Svb dat de bijstandsuitkering/AIO-aanvulling terecht is ingetrokken over de periode van 10 februari 2005 tot en met 5 december 2017.
2.
Het geschil
In geschil is de intrekking van de bijstandsuitkering en AIO-aanvulling over de periode van 10 februari 2005 tot en met 5 december 2017 en de daarmee gemoeide terugvordering ter hoogte van € 41.977,44 netto.
3.
Beroepschrift
Eiseres voert aan dat de Svb ten onrechte is overgegaan tot het intrekken en terugvorderen van haar bijstandsuitkering en AIO-aanvulling. Zij heeft de inlichtingenplicht niet geschonden. Zij heeft uit eigen beweging gemeld dat zij onroerend goed heeft in het buitenland. Zij was in de veronderstelling dat zij geen informatie over de erfenis hoefde te verstrekken aan de Svb, omdat zij zelden in Turkije verblijft en zij er niet van op de hoogte was dat haar vermogen boven het grensbedrag zou liggen. Eiseres heeft via de gemeente de belastingwaarde en de taxatiewaarde van de onroerende goederen in het jaar 2011 laten vaststellen. Daaruit blijkt dat de waarde van het vermogen onder de vermogensgrens ligt.
Verder heeft de Svb niet laten onderzoeken wat de waarde van het onroerend goed bij aanvang van de bijstandverlening (2005) was. Eiseres begrijpt niet dat de Svb overgaat tot intrekking per 2005 onder hantering van de waarde uit 2011. Indien de rechtbank de intrekking terecht vindt, had die niet eerder mogen ingaan dan per 2011. Uit het taxatierapport van de attaché blijkt dat de actuele waarde van de onroerende goederen 62.200 TL betreft. Gelet op de huidige koers is dat een waarde van € 7.068,-. Dat bedrag overschrijdt het grensbedrag met slechts een paar honderd euro. Uit de rapportage blijkt ook dat de onroerende goederen niet verkoopbaar zijn vanwege de ligging en omdat er meerdere eigenaren zijn. Dat zou ten minste betekenen dat de actuele waarde minder is dan € 7.068,-. Weliswaar staan de onroerende goederen op naam van eiseres, maar deze hebben haar geen enkel voordeel opgeleverd. De terugvordering van € 41.977,44 staat niet in verhouding tot de overtreding. Verder heeft de Svb onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Zij is hoogbejaard en heeft in het verleden nooit de mededelingsplicht geschonden. De terugvordering is onredelijk.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Gewijzigde motivering van het bestreden besluit
Ter zitting heeft de Svb de motivering van het bestreden besluit ten aanzien van de intrekkingsgrond gewijzigd, in die zin dat niet langer aan de intrekking ten grondslag wordt gelegd dat het vermogen boven de vermogensgrens uitkomt, maar dat - bij gebrek aan gegevens - het recht niet kan worden vastgesteld.
De Svb heeft in dat kader toegelicht dat over de periode van 2005 tot aan 2011 en vervolgens van 2011 tot aan de datum van de beëindiging van de AIO-aanvulling op 6 december 2017 de waarde van de onroerende goederen niet bekend is. Eiseres heeft over deze periode geen gegevens bij de Svb ingeleverd, terwijl de bewijslast bij haar ligt. In het onderzoek zoals uitgezet door de Svb is de waarde van het onroerend goed slechts op 2 data vastgesteld, namelijk per 1 juli 2011 en per 1 maart 2019. Op deze data lag de waarde volgens het rapport van de attaché boven de vermogensgrens. Maar nu (het verloop van) de waarde over de periode van 10 februari 2005 tot en met 6 december 2017 niet bekend is, dient het recht op bijstand en AIO-aanvulling te worden ingetrokken, omdat het recht niet kan worden vastgesteld.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
De te beoordelen periode loopt van 10 februari 2005 (aanvang bijstand) tot en met 16 oktober 2018 (datum primair besluit).
6.2
Intrekking van bijstand en/of AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan. Dit betekent dat het bijstandverlenend orgaan de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Schending inlichtingenplicht
6.3
Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank volgt haar daarin niet. In 2000 is de echtgenoot van eiseres overleden. Daardoor is aan eiseres onroerend goed in Turkije nagelaten. Eiseres heeft deze erfenis echter niet bij aanvang van de bijstandsverlening (in februari 2005) aan Orionis gemeld. Ook nadat de onroerende goederen daadwerkelijk op haar naam zijn komen te staan op 1 juli 2011, heeft zij dit niet aan de Svb gemeld. Dat had zij wel moeten doen. Gegevens over een erfenis waarop een bijstandsgerechtigde aanspraak heeft en over de afwikkeling daarvan, zijn feiten en omstandigheden die vallen onder de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet [1] . Uit deze gegevens kan immers naar voren komen dat de betrokkene de beschikking krijgt of heeft gekregen over een vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens, wat een beletsel vormt voor het verlenen van bijstand of de voortzetting daarvan. De rechtbank stelt vast dat eiseres de Svb niet eerder dan op 31 mei 2016 op de hoogte heeft gesteld van de erfenis. Daarbij heeft zij geen informatie overgelegd over de waarde van het door haar geërfde onroerend goed, zodat het voor de Svb niet duidelijk was of de waarde van de erfenis onder de vermogensgrens bleef. Ten tijde van het primaire besluit in oktober 2018 had eiseres nog altijd geen informatie over de waarde van de erfenis overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres vanaf aanvang van de bijstandsuitkering de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Beschikken
6.4
Eiseres heeft aangevoerd dat zij in ieder geval tot aan 1 juli 2011 niet over de onroerende goederen kon beschikken, omdat deze tot die tijd nog niet op haar naam stonden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Niet het moment van ontvangst van een erfenis is bepalend, maar het moment waarop aanspraak gemaakt kan worden op die erfenis. Dit geldt ook wanneer sprake is van een aandeel in een nog niet verdeelde erfenis. Er bestaat geen aanleiding in dit geval daarover anders te oordelen. Het moment waarop eiseres aanspraak kon maken op de erfenis, in dit geval (haar aandeel in) onroerende goederen in Turkije, was de overlijdensdatum van haar man, in oktober 2000. De stelling van eiseres dat zij ook na 1 juli 2011 niet over haar aandeel in de onroerende goederen kon beschikken, omdat deze vanwege de ligging en vanwege de meerdere eigenaren moeilijk verkoopbaar zijn, volgt de rechtbank niet. De rechtbank kan begrijpen dat dit een eventuele verkoop lastiger maakt, maar niet is gebleken dat eiseres in dat kader daadwerkelijk pogingen heeft gedaan. Zo zou eiseres de aandelen wellicht kunnen verkopen aan de overige aandeelhouders, maar dit heeft eiseres, zoals ter zitting bevestigd door haar gemachtigde, (nog) niet geprobeerd. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres in de gehele periode in geding geacht moet worden over (haar aandeel in) de onroerende zaken te hebben kunnen beschikken.
Intrekking
6.5
Schending van de inlichtingenplicht vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand en/of AIO-aanvulling, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenplicht zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand danwel AIO-aanvulling bestond.
6.6
Bij schending van de inlichtingenplicht voor het bezit van onroerende zaken is het volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] aan de betrokkene om met gegevens te komen aan de hand waarvan de ontwikkeling van de waarde van de onroerende zaken had kunnen worden bepaald en vervolgens het recht op bijstand had kunnen worden vastgesteld. Het belastende karakter van het intrekkingsbesluit doet er niet aan af dat de bewijslast voor de waarde(ontwikkeling) van de onroerende zaken op de betrokkene rust, nu zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De Svb was dan ook – anders dan eiseres betoogt – niet gehouden om onderzoek te doen naar de waarde van de betrokken onroerende zaken. Dat de Svb dit niettemin voor twee data binnen de periode in geding toch heeft laten doen, kan de Svb niet worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de waardebepalingen van de Svb echter niet bruikbaar, omdat de waarde van het onroerend goed in de eerste plaats had dienen te worden bepaald op 10 februari 2005. Eiseres had immers geen recht op bijstand gehad wanneer het onroerend goed op dat moment meer waard was dan de voor haar geldende vermogensgrens. Eiseres had zelf de waarde kunnen laten bepalen per aanvangsdatum bijstand, maar ook zij is van de verkeerde data uitgegaan. Ook voor andere data uit de te beoordelen periode is niet gebleken dat de waarde van het onroerend goed onder de voor eiseres geldende vermogensgrens lag. Het feit dat de waarde op enig moment wellicht ‘slechts’ enkele honderden euro’s boven de vermogensgrens heeft gelegen, maakt dat niet anders. Eiseres dient voor een geslaagd beroep aan te tonen dat de waarde onder de vermogensgrens lag.
6.7
De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres geen gegevens heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij vanaf 10 februari 2005 toch recht op bijstand had. Er is niet gebleken dat zij niet over het onroerend goed kon beschikken en evenmin heeft zij aangetoond dat de waarde van haar aandeel in de onroerende zaken op een bepaald moment in de te beoordelen periode onder de voor haar geldende vermogensgrens lag.
6.8
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat door deze schending het recht op een bijstandsuitkering, danwel AIO-aanvulling niet (meer) kan worden vastgesteld.
Terugvordering
6.9
Over de terugvordering heeft eiseres aangevoerd dat de hoogte ervan (€ 41.977,44) niet in verhouding tot de overtreding staat. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres bevestigd dat hij bedoeld heeft een beroep op artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te doen.
6.1
De rechtbank overweegt dat de in artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, neergelegde terugvorderingsbevoegdheid dwingendrechtelijk van aard is. Dat betekent dat de Svb, als voldaan is in de in dat artikel genoemde voorwaarden, gehouden is over te gaan tot terugvordering van het recht op bijstand. Voor toetsing aan artikel 3:4 van de Awb is, gelet op het verplichtende karakter van artikel 58 van de Participatiewet, geen ruimte.
6.11
Het betoog dat sprake is van dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Met wat eiseres heeft aangevoerd, namelijk haar gevorderde leeftijd en het feit dat zij niet eerder de inlichtingenplicht heeft geschonden, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zich dringende redenen voordoen als hiervoor bedoeld. De rechtbank onderkent dat het in dit geval gaat om een erg groot terugvorderingsbedrag. Echter, de financiële gevolgen doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat verband kan eiseres als schuldenaar rekenen op de bescherming die de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering haar biedt. Zonder afbreuk te willen doen aan de impact van een vordering van deze omvang, is de rechtbank van oordeel dat de terugvordering – in het licht van het voorgaande – voor eiseres geen sociaal of financieel onaanvaardbare gevolgen heeft. De rechtbank ziet dan ook geen dringende redenen op grond waarvan de Svb van terugvordering moet afzien.
Conclusie
6.12
Gelet op de ter zitting gewijzigde motivering van het bestreden besluit, staat vast dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de Svb dit gebrek in beroep heeft hersteld en aannemelijk is dat eiseres niet in haar belangen is geschaad.
6.13
Het motiveringsgebrek geeft wel aanleiding om de Svb te veroordelen tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de door haar gemaakte proceskosten.
De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Svb wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 11 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: relevante bepalingen in de Participatiewet

In artikel 47b van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor de toepassing van de artikelen 17, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, voor 'het college' telkens gelezen wordt: de Sociale verzekeringsbank.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat het college een besluit tot toekenning van een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat verweerder de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
Artikel 78o van de Participatiewet luidt: “Indien het college vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een vordering heeft waarop artikel 78j van toepassing is en die persoon een uitkering op grond van die paragraaf ontvangt, betaalt de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college ter verrekening van die vordering aan dat college.”

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2016 met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2016: 1266
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:705)