In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 31 augustus 2017 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De laatste verlenging was tot 28 februari 2022. De gecertificeerde instelling (GI) heeft op 18 februari 2022 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling met drie maanden te verlengen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De ouders van [minderjarige] hebben beiden ingestemd met het verzoek van de GI en hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de zorg die noodzakelijk is voor de minderjarige en de ouders. Hij heeft vastgesteld dat er concrete bedreigingen zijn in de ontwikkeling van [minderjarige], zoals vermeld in het verzoekschrift. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er een gebrek aan een borgingsplan is, wat essentieel is voor de voortzetting van de hulpverlening. Ondanks dat de GI geen mondelinge behandeling wenste, heeft de kinderrechter besloten dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor de ontwikkeling van de minderjarige.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling met drie maanden verlengd, van 28 februari 2022 tot 28 mei 2022, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, W. Bakker-Maljers.