5.3Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat het UWV het maatmanloon verkeerd geïndexeerd heeft. Het CBS-loonindexcijfer voor de sector transport en logistiek gehanteerd moet worden, te weten 118,8, en komt tot een percentage van 35,12%, hetgeen leidt tot een recht op uitkering.
Het UWV heeft aangevoerd dat het UWV uitgaat van het totaal indexcijfers van het CBS en daarvan het gemiddelde op datum van de beoordeling. Dat bedroeg in die periode 116,9. Dit gemiddelde wordt iedere maand bijgesteld, zoals ter zitting is toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat de maatman en (de hoogte van) het maatmanloon tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat om de vraag of het maatmanloon op de juiste wijze is geïndexeerd.
De rechtbank constateert dat in artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit expliciet is verwezen naar de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen. Dat is ook de indexering waarop de beoordeling in het bestreden besluit is gebaseerd. Het UWV dient bij de indexering van het maatmaninkomen uit te gaan van die index. Dit volgt immers uit artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit. Dit oordeel wordt ondersteund door de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) waaruit volgt dat bij hernieuwde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van deze indexcijfers wordt uitgegaan en dat het hier gaat om een dwingendrechtelijke bepaling. In tegenstelling tot hetgeen namens eiser tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, is het Schattingsbesluit niet gebaseerd op CAO lonen. Het maatmaninkomen van eiser is gebaseerd op zijn laatst verdiende inkomen, en wordt, zoals hiervoor is overwogen, geïndexeerd door middel van het CBS indexcijfer. Dit is een gemiddelde van alle CAO-lonen in Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV op juiste wijze artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit in het bestreden besluit heeft toegepast. Verder is de rechtbank van oordeel dat uitgaan van voornoemd gemiddeld indexcijfer in de onderhavige zaak niet onredelijk is. Het UWV is dus terecht uitgegaan van de indexering zoals in het Schattingsbesluit is bepaald. Eiser wordt hierdoor niet benadeeld.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser is namelijk 34,16% arbeidsongeschikt. Tegen de berekening zelf zijn geen gronden aangevoerd. De rechtbank gaat hier dan ook uit van deze berekening.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV terecht de WIA uitkering geweigerd per 13 januari 2020 en
1 april 2020.
Het beroep tegen de afgewezen herziening van het besluit van 29 april 2019 en tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid op 13 januari 2020 en 1 april 2020 zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het UWV aan eiser vanaf 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 een voorschot op de WIA-uitkering van € 5.292,42 bruto heeft betaald en dat het UWV het betaalde voorschot in primair besluit II heeft teruggevorderd. Uit de ongegrondverklaring van het beroep tegen zowel de afgewezen herziening van het besluit van 29 april 2020 als de afgewezen toegenomen beperkingen per 13 januari 2020 en
1 april 2020 volgt dat het UWV het voorschot onverschuldigd aan eiser heeft betaald. Het UWV is op grond van artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 77, eerste lid, van de WIA gehouden om het onverschuldigd betaalde voorschot terug te vorderen. Het UWV kan hier alleen in geval van dringende redenen van afzien. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld en deze zijn de rechtbank ook niet gebleken.
Ook het beroep tegen de terugvordering zal ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.