ECLI:NL:RBZWB:2022:1183

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
02/153982-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling met glazen fles

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het slachtoffer over de balustrade van de galerij had geduwd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om deze beschuldiging te onderbouwen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een glazen fles tegen het hoofd had geslagen. De rechtbank achtte het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen, gezien de omstandigheden waaronder de aanval plaatsvond. De verdachte had het slachtoffer naar zijn woning gelokt en had zich voorbereid door een glazen fles als wapen te pakken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende een schadevergoeding van € 500,00 toe aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/153982-21
vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de bepaalde partij [benadeelde] heeft mr. P.M.A.C. van de Wouw, advocaat te Utrecht, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. [benadeelde] over de balustrade van de galerij van de eerste verdieping van een flatgebouw heeft geduwd, welk handelen in verschillende juridische varianten ten laste is gelegd;
2. heeft geprobeerd [benadeelde] zwaar te mishandelen door hem met kracht met een glazen fles tegen zijn hoofd te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij hecht meer waarde aan de verklaring die getuige [getuige] bij de politie heeft afgelegd dan aan haar latere verklaring bij de rechter-commissaris, en gebruikt eerstgenoemde verklaring voor het bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [benadeelde] van de balustrade heeft geduwd. Getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet heeft gezien dat [benadeelde] door verdachte is geduwd. De verdediging verzoekt nadrukkelijk meer waarde te hechten aan die verklaring, nu de getuige zelf heeft verklaard dat haar verklaring zoals die is opgetekend door de politie onjuistheden bevat. Ook dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] . Bovendien past het letsel van [benadeelde] meer bij het scenario dat hij is gesprongen, dan bij het scenario dat hij is geduwd. Subsidiair voert de verdediging aan dat (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Ook ten aanzien van feit 2 dient vrijspraak te volgen, vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Vanwege de onduidelijkheid over de kracht van het slaan, de dikte van het glas en de inhoud van de fles kan niet worden geconcludeerd dat het slaan met de fles een risico op zwaar lichamelijk letsel opgeleverd. Zelfs indien sprake was van een aanmerkelijke kans, heeft verdachte die kans niet bewust aanvaard. Subsidiair doet de verdediging een beroep op noodweer(exces).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte [benadeelde] van de balustrade van de galerij heeft geduwd en zo ja, hoe dit gekwalificeerd dient te worden.
Uit het dossier blijkt dat [benadeelde] een drievoudige enkelbreuk en meerdere schaafwonden heeft opgelopen. [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte hem over de balustrade van de galerij heeft geduwd en dat daardoor dit letsel is ontstaan. Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde] zelf naar beneden is gesprongen. Uit de door de politie opgestelde verklaring van getuige [getuige] volgt dat zij zou hebben gezien dat [benadeelde] over de balustrade is geduwd door verdachte. Uit de verklaring van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris blijkt echter dat zij niet heeft gezien of [benadeelde] is geduwd of zelf is gesprongen. Daarbij geeft zij specifiek aan dat zij bij de politie ook heeft verklaard dat zij dat niet kon zien, maar dat dit niet werd genoteerd door de verbalisant. Zij heeft slechts een deel van de val gezien en zag dat [benadeelde] op zijn voeten terecht kwam. Nu getuige [getuige] in haar verklaring bij de rechter-commissaris zo stellig is dat haar door de politie opgestelde verklaring onjuistheden bevat, zal de rechtbank deze verklaring niet voor het bewijs gebruiken. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte [benadeelde] zou hebben geduwd.
De conclusie luidt dan ook dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte [benadeelde] van de balustrade van de galerij heeft geduwd. De rechtbank zal hem integraal van dit feit vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank dient voorts te beoordelen of sprake is van een poging tot zware mishandeling gepleegd ten aanzien van [benadeelde] door hem met een glazen fles tegen zijn hoofd te slaan. Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met de telefoon van [naam] een bericht naar [benadeelde] heeft gestuurd waarin stond dat hij naar [naam] toe moest komen. Vervolgens belde [benadeelde] naar [naam] die op aandringen van verdachte heeft gezegd dat zij alleen was. Op het moment dat de bel ging riep [naam] naar verdachte “Ga maar naar buiten toe, maar niet hier. Niet in mijn woning.” Zij zag dat verdachte een waterfles van het aanrecht pakte. Verdachte heeft verklaard hij op zoek was naar een verdedigingswapen en dat hij de waterfles in zijn handen had toen hij de deur opende. [benadeelde] heeft verklaard dat hij direct nadat de deur verder openging door verdachte met een glazen fles tegen zijn hoofd werd geslagen. [naam] heeft verklaard dat zij gebonk en glasgerinkel hoorde en vervolgens iemand “Ah!” hoorde roepen. Daarna kwam verdachte terug binnen met bloed aan zijn hand.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat [benadeelde] tegen de fles is aangelopen of dat de fles kapot is gevallen ongeloofwaardig. Uit het letsel op het hoofd van [benadeelde] is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat hij met zodanige kracht is geslagen met de glazen fles dat de fles daardoor kapot is gegaan. Ook blijkt uit het dossier dat het een fles van dik glas betrof van 1,2 liter en dat de fles – ten minste – voor de helft was gevuld. Dat laatste heeft verdachte ter zitting bevestigd. Daarmee staat vast dat de fles ook een behoorlijk gewicht had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap al tot ernstig letsel kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat door het met kracht slaan met een glazen fles met inhoud zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het met kracht slaan met een glazen fles op het (voor)hoofd er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op dat verdachte geacht kan worden deze handeling doelbewust en opzettelijk te hebben gepleegd. Bovendien heeft verdachte [benadeelde] bewust naar de woning laten komen, heeft hij naar een verdedigingswapen gezocht en had hij de glazen fles bij het openen van de deur al in zijn hand. De rechtbank acht daarom vol opzet op de zware mishandeling aanwezig.
De rechtbank acht concluderend de poging tot zware mishandeling van [benadeelde] door hem met een glazen fles tegen zijn hoofd te slaan wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2
op 12 juni 2021 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] met kracht met een glazen fles tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat [benadeelde] als een wilde stier met zijn hoofd naar voren op verdachte af kwam. Verdachte kon zich niet anders verdedigen dan de manier waarop hij dat heeft gedaan. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, doet de verdediging een beroep op intensief noodweerexces, aangezien verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is ontstaan. Verdachte heeft in een split-second gereageerd door [benadeelde] af te weren met een fles in zijn hand en heeft hem hierbij geraakt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een noodweersituatie. Toen [benadeelde] aankwam bij de woning was verdachte al voorbereid. Hij had een verdedigingswapen gezocht en heeft hem direct te grazen genomen. Niet is gebleken van een moment waarop verdachte zou zijn aangevallen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke situatie niet aannemelijk is geworden. Blijkens de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is verdachte degene die [benadeelde] naar de woning heeft gelokt. Voordat hij de deur opende, zocht verdachte naar een verdedigingswapen en had hij de glazen fles al van het aanrecht gepakt. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier in het geheel geen aanknopingspunten blijken waaruit volgt dat [benadeelde] verdachte zou hebben aangevallen.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden, waarbij verdachte overduidelijk zelf de confrontatie heeft opgezocht en niets is gebleken van een aanval door [benadeelde] , verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij een bewezenverklaring en strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf conform voorarrest. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat een voorwaardelijke straf met algemene voorwaarden kan worden opgelegd. Verdachte dient te worden beschouwd als first offender.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 12 juni 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft [benadeelde] naar de woning gelokt door het versturen van een bericht met de telefoon van iemand anders. Voordat hij de deur opende heeft verdachte een glazen fles gepakt. [benadeelde] kwam naar de woning en werd uit het niets door verdachte met kracht met de glazen fles op zijn voorhoofd geslagen. Hij was hierdoor versuft en had een grote bult op zijn hoofd. Later bleek hij ook een hersenschudding te hebben opgelopen door de klap. Ongeacht of het waar is wat verdachte ter ore is gekomen over [naam] en [benadeelde] , kan dat geen rechtvaardiging zijn om [benadeelde] naar de woning te lokken en op een dergelijke wijze met een glazen fles op hem in te slaan.
Met zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor zijn medemens en ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft het geweld zich afgespeeld in de deuropening van de woning op een galerij. Dit soort incidenten kunnen gevoelens van angst veroorzaken bij mensen die hiervan getuige zijn of die hierover horen of lezen in de media.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 2 november 2021 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Nu dit langer dan vijf jaar geleden is, zal de rechtbank dit niet aanmerken als relevante recidive.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 10 september 2021 dat over verdachte is opgesteld. Daaruit blijkt dat er zorgen zijn over de leefgebieden: middelengebruik, dagbesteding, financiën en relatie. Wel aanvaardt verdachte hulp van SMO Traverse. Het risico op recidive en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Het risico op geweld als gemiddeld. De reclassering ziet geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte laat zich niet aansturen en vanwege zijn verslaving heeft hij moeite zich aan afspraken te houden.
Ondanks eerdere toezeggingen heeft verdachte herhaaldelijk geen medewerking verleend aan het onderzoek door een psychiater en psycholoog. Zij hebben daarom geen advies kunnen uitbrengen.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een ander wapen dan een vuurwapen is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 7 maanden. Bij een poging gaat daar in beginsel 1/3 af.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte [benadeelde] naar de woning heeft gelokt en voordat hij de deur opende een glazen fles als wapen heeft gepakt.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is geëist, omdat de officier van justitie is uitgegaan van de bewezenverklaring van twee feiten en de rechtbank daarentegen één feit bewezen acht. Gelet op het reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Eveneens is er op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 25.815,76, te weten € 12.315,76 aan materiële schade en € 13.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 120,92 aan proceskosten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is schade van de benadeelde partij te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij nadelige gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Vergoeding van immateriële schade is daarom op zijn plaats. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
In de rest van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 500,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] (feit 2), € 500,00 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 maart 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.