ECLI:NL:RBZWB:2022:1170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/02/376531 FA RK 20-4727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake echtscheiding, partneralimentatie, kinderalimentatie en verdeling gemeenschap met deskundige voor waardebepaling onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2022 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [huwelijksdatum] in de gemeente Etten-Leur met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank heeft de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding ontvankelijk verklaard en bepaald dat de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007, haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. De man is verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 25,= te betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, ingaande op de dag dat de beschikking tot echtscheiding wordt ingeschreven.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en kinderalimentatie beoordeeld. De man heeft betwist voldoende draagkracht te hebben voor de door de vrouw verzochte bijdrage, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de man slechts een minimale bijdrage van € 25,= per maand kan betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot vaststelling van een bijdrage in zijn levensonderhoud afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij de vrouw vervangende toestemming heeft gekregen om de echtelijke woning te verkopen. De rechtbank heeft een deskundige voorgesteld om de waarde van de onderneming van de vrouw te bepalen, aangezien partijen het niet eens konden worden over de waardering van de activa en passiva van de ondernemingen. De rechtbank heeft de verdere beslissingen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de verrekenposten/vergoedingen aangehouden tot de eindbeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/376531 / FA RK 20-4727
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[vrouw],
nu wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat nu mr. C.E. Koopmans
(advocaat was. mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken),
en
[man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.A. Scanlan.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op [peildatum 1] ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Van Berckel-van der Rijken van 17 september 2020 met bijlagen;
- het op 20 april 2021 ontvangen aanvullende verzoekschrift met bijlagen;
- het op 16 augustus 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 14 september 2021 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 24 januari 2022 ontvangen aanvullende verzoekschrift met bijlagen;
- de brieven van mr. Koopmans van 31 januari 2022 en 3 februari 2022, beide brieven met bijlagen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 oktober 2021.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 3 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank te adviseren over de verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf van de minderjarige en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Na de zitting heeft mr. Koopmans de rechtbank, conform afspraak, nog toegezonden uittreksels uit het handelsregister betreffende de op haar naam staande onderneming en de slagerij. De rechtbank zal de meegezonden productie 34 buiten beschouwing laten, nu over toezending van dat stuk ter zitting geen afspraak is gemaakt met partijen.
1.3. Na te noemen minderjarige [minderjarige] is gelet op haar leeftijd in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.[minderjarige] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente Etten-Leur met elkaar gehuwd;
- uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 2007;
- daarnaast zijn uit hun huwelijk geboren de volgende, inmiddels meerderjarige, kinderen:
-[meerderjarige1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum] 1999
,
-[meerderjarige2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 2002;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben, voor zover bekend, de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt nu, samengevat:
a. echtscheiding;
b. bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;
c. geen omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige;
d. vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 500,= per maand;
e. de verdeling vast te stellen zoals genoemd in punt 20 tot en met 42 van het op 20 april 2021 ontvangen aanvullende verzoekschrift, met aanvulling van punt 2 tot en met 19 van het op 24 januari 2022 ontvangen aanvullende verzoekschrift, waarbij de man wordt verplicht een bedrag van € P.M. aan de vrouw te vergoeden wegens overbedeling, waarbij de waarde door de rechtbank in goede justitie zal worden bepaald;
f. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 16.571,81 ter zake de woonlasten van de woning in België, althans de man te veroordelen aan haar een bedrag van € 1.780,= per maand te voldoen vanaf [peildatum 1] tot aan de dag dat de man zijn eigendomsaandeel aan een derde zal hebben overgedragen;
g. bij gebreke van medewerking bij de verkoop van de woning na 15 februari 2022 van de zijde van de man, wordt verzocht aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen die de toestemming van de man vervangt om:
- een (door haar uitgezochte) makelaar de opdracht te geven tot verkoop van de woning tegen een door de makelaar bepaalde reële verkoopprijs in overeenstemming met de alsdan geldende marktwaarden en het pand op de daarvoor bestemde website te publiceren;
- tot ondertekening van de verkoopovereenkomst indien er een kandidaat-koper is op basis van de verkoopprijsadvies van de behandelend makelaar;
- tot het verrichten van overige handelingen die voor de verkoop aan derden noodzakelijk zijn.
De man verzoekt, samengevat:
I. vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
II. vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen onderhoudsbijdrage van € 2.500,= per maand;
III. te bepalen dat de vrouw de helft van de belastingaanslag 2020 op naam van de man aan hem moet betalen, althans de helft van de aanslag die betrekking heeft op de periode tot [peildatum 1] ;
IV. te bepalen dat de vrouw de helft van de hypotheektermijnen die door de man na januari 2020 zijn betaald aan hem moet vergoeden.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid en echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen beiden de Nederlandse nationaliteit hadden.
4.2.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. De door haar aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.3.
De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats minderjarige
4.4.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.5.
Het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich tegen deze regeling verzet.
Regeling zorg- en opvoedingstaken
4.6.
Volgens de man hebben partijen zich, nadat de echtscheidingsprocedure in gang was gezet, begin oktober 2020 verzoend en zijn de vrouw en de kinderen weer bij hem komen wonen. Namens de man is aangevoerd dat deze situatie tot februari 2021 heeft voortgeduurd, waarna de vrouw met de kinderen is verhuisd naar [geboorteplaats 1] . Volgens de man is van belang dat de ouders samen afspraken kunnen maken over de zorgregeling, maar hierbij hebben zij wel begeleiding van een deskundige nodig. De man wil dat [minderjarige] evenveel tijd bij hem als bij de vrouw doorbrengt, omdat dit in het belang van [minderjarige] is. Daarbij denkt de man aan een regeling waarbij [minderjarige] van zondag 20.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de ene ouder is en dan vervolgens een week bij de andere ouder en de schoolvakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld.
4.7.
Hoewel de vrouw aanvankelijk een regeling had verzocht waarbij [minderjarige] een weekend per 14 dagen bij de man zou verblijven, verzoekt zij nu geen zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen. Dit omdat de man zich volgens de vrouw zeer agressief en bedreigend jegens haar en de kinderen heeft gedragen. De vrouw stelt dat zij, en de bij haar wonende meerderjarige kinderen van partijen, zich genoodzaakt hebben gezien een contact- en straatverbod aan het Openbaar Ministerie te verzoeken. Nu inmiddels ook de verstandhouding tussen de man en [minderjarige] slecht is, moet het verzoek van de man tot enig contact volgens de vrouw worden afgewezen.
4.8.
De vertegenwoordiger van de raad heeft aangegeven dat zij voorafgaande aan de mondelinge behandeling telefonisch contact heeft opgenomen met het Interventieteam (via het telefoonnummer [telefoonnummer] van [telefoonnummer] ). Dit omdat uit het dossier bleek dat vanuit Veilig Thuis een doorverwijzing had plaatsgevonden naar dit Interventieteam. Uit het telefonisch contact tussen de raad en [telefoonnummer] is gebleken dat ten tijde van de zitting geen sprake is van actieve hulpverlening vanuit het Interventieteam, maar dat zij wel een ingang kunnen bieden voor vrijwillige hulpverlening indien beide ouders hiervoor openstaan.
4.9.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.10.
De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling met partijen vastgesteld dat de onderlinge verhoudingen tussen partijen zeer slecht zijn. Als gevolg hiervan heeft de man [minderjarige] sinds mei/juni 2021 niet meer gezien. Wel heeft de man, zo heeft hij tijdens de zitting verklaard, regelmatig contact met [minderjarige] via whatsapp. Zoals tijdens de mondelinge behandeling al aan partijen is meegedeeld, is de rechtbank, mede gelet op hetgeen namens de raad is aangevoerd, van oordeel dat ingezet moet worden op een hulpverleningstraject voor de ouders om de onderlinge strijd te verminderen en de communicatie en/of de samenwerking te verbeteren, terwijl daarnaast zo nodig adequate hulpverlening van de grond moet komen voor de minderjarige.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in samenspraak met partijen de met het in te zetten hulpverleningstraject te behalen resultaten bepaald. Bij deze beschikking wordt meegezonden het document “Resultatenlijst hulp en ondersteuning bij verwijzingen” (hierna: de resultatenlijst), waarop de met partijen afgestemde resultaten zijn aangekruist die met het in te zetten hulpverleningstraject behaald moet(en) worden, namelijk:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gezien;
- de (gezagdragende) ouders kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van het kind (zware interventie);
- het kind en (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
4.12.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de rechtbank het zorgloket in overweging geeft indien mogelijk gebruik te maken van de ingang die het Interventieteam (zoals door de vertegenwoordiger van de raad is aangegeven) kan bieden nu beide partijen hebben aangegeven open te staan voor vrijwillige hulpverlening.
4.13.
Omdat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard hiermee in te stemmen, zal de rechtbank, partijen en de minderjarige voor een hulpverleningstraject ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio] . Daarbij wijst de rechtbank partijen erop dat deelname aan het hulpverleningstraject weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend is. Van partijen wordt een serieuze inspanning verlangd om het traject tot een goed einde te brengen.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen geïnformeerd over de (privacy) aspecten van de doorverwijzing zoals opgenomen in het formulier ‘informatie ouders over voorwaarden verwijzing UHA’. Partijen instemmen ermee in dat de door de woonplaatsgemeente van de minderjarige aangewezen zorgaanbieder aan de rechtbank rapporteert over het verloop en de resultaten van het zorgtraject als ook dat de rapportage over een niet geslaagd zorgtraject bij de raad terecht komt en voor de raad aanleiding kan zijn om advies uit te brengen aan de rechtbank.
4.15.
De rechtbank verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio] om uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. Nadat de rechtbank de rapportage van het loket heeft ontvangen, zal zij deze binnen 2 weken doorzenden naar de advocaten van partijen en hen in de gelegenheid stellen daarop binnen 2 weken schriftelijk te reageren en daarbij aan te geven of zij een mondelinge behandeling noodzakelijk achten.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank genoemd loket de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de raad, zodat de raad kan bezien of een onderzoek door de raad noodzakelijk is.
4.16.
De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank te laten weten of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen en nader advies uit te brengen. Indien de raad tot advies besluit dan verzoekt de rechtbank de raad dit advies uiterlijk binnen 4 maanden na deze kennisgeving, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen. Na ontvangst van het advies van de raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen 14 dagen te reageren, waarna een nadere mondelinge behandeling van de zaak – indien gewenst – zal volgen.
4.17.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad reeds nu voorwaardelijk verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke vorm van contact tussen de man met de minderjarige komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.18.
Ter zitting hebben partijen toestemming gegeven voor het delen van hun bij de rechtbank bekende persoonsgegevens via het “Formulier verwijzing ouders/kind naar hulpverlening” (hierna ook: het verwijzingsformulier) met het loket van de zorgregio, de toegang (van de woonplaatsgemeente van de kinderen), de in te zetten zorgaanbieder en eventueel de raad. Voorts hebben zij toestemming gegeven voor het verzenden van het verwijzingsformulier met de resultatenlijst (per e-mail) en deze tussenbeschikking (per fax en/of post) naar het loket en vervolgens naar de toegang en de zorgaanbieder.
4.19.
In verband met de verwijzing van partijen naar het loket zal de rechtbank, de beslissing op de verzoeken met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanhouden, teneinde partijen en de minderjarige in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan het noodzakelijk geachte hulpverleningstraject.
Kinderalimentatie
4.20.
De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.21.
De man betwist over voldoende draagkracht te beschikken om de door de vrouw verzochte bijdrage te kunnen voldoen. Gelet op de hoogte van zijn inkomen stelt de man zijn maximale draagkracht op een bedrag van € 25,= per maand.
4.22.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.23.
In het op 14 september 2021 ontvangen verweerschrift op zelfstandige verzoeken (punt 13.) en de daarbij gevoegde berekening (productie 9 van de vrouw) heeft de vrouw het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] berekend op een bedrag van € 22,= per maand. Dit op basis van de door de man in België te ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering. Uit de door de man (als productie 2) overgelegde specificatie blijkt dat deze uitkering vanaf 4 mei 2017 tot (in ieder geval) 9 juni 2021 € 1.239,= netto per maand bedroeg. Niet gesteld of gebleken is van andere inkomsten aan de zijde van de man.
4.24.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de kinderbijdrage tussen partijen vast dat de man slechts over een minimale draagkracht beschikt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de man tot dit minimale bedrag een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] aan de vrouw moet voldoen. Overeenkomst de berekening van de man stelt de rechtbank deze minimale bijdrage op een bedrag € 25,= per maand. Deze bijdrage zal ingaan op de dag dat de beschikking tot echtscheiding wordt ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
Partnerbijdrage
4.25.
De man stelt dat hij behoefte heeft aan een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud.
4.26.
De vrouw betwist dat de man behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud.
4.27.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de man.
4.28.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat beide partijen Nederlands recht van toepassing willen laten zijn op het verzoek van de man ter zake de partnerbijdrage. De rechtbank begrijpt dan ook dat partijen het in het kader van deze procedure eens zijn over een keuze voor Nederlands recht, gelet op het bepaalde in artikel 7 van het Haags Alimentatie Protocol van 2007.
Lotsverbondenheid
4.29.
Primair is namens de vrouw aangevoerd dat geen sprake is van een lotsverbondenheid die rechtvaardigt dat de man een bijdrage in zijn levensonderhoud ten laste van de vrouw kan verzoeken. In dat verband wordt als volgt overwogen. Weliswaar kan de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting worden beschouwd, maar het voortduren van die verplichting berust niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden. De rechter kan, buiten het in de wet geregelde geval van art. 1:160 BW, een lopende alimentatieverplichting slechts doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695).
4.30.
Beoordeeld moet dus worden of van de vrouw in redelijkheid nog kan worden gevergd dat zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de man. Daarbij moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, waaronder ook niet-financiële factoren, zoals de gedragingen van de alimentatiegerechtigde. Van belang daarbij is dat voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die maken dat van de alimentatieplichtige – naar objectieve maatstaven – in redelijkheid geen bijdrage in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd.
4.31.
Namens de vrouw is aangevoerd dat de man zich jegens haar zeer agressief en bedreigend heeft gedragen, waardoor zij zich genoodzaakt heeft gezien tegen hem zowel in Nederland als in België aangifte te doen. Nu namens de man is betwist dat hij zich agressief heeft gedragen, staat vooralsnog niet vast dat sprake is geweest van grievende gedragingen van de zijde van de man. Daarnaast kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat sprake is geweest van heftige emoties tussen partijen in het kader van de aanhangige echtscheidingsprocedure en de daarmee voor beide partijen gepaard gaande onzekerheid. Zowel de door de vrouw overgelegde aanvraag voor een contact- en straatverbod, de zorgmelding van Veilig Thuis alsmede het proces-verbaal van aangifte (producties 5, 6 en 31 van de vrouw) zijn immers gedaan in het halfjaar voorafgaande aan de mondelinge behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook niet vast dat sprake is geweest van zodanig grievende gedragingen dat van haar in redelijkheid geen bijdrage in het levensonderhoud van de man kan worden gevergd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de rechter terughoudendheid past, gelet op het definitieve karakter van de beëindiging van de onderhoudsverplichting. De rechtbank zal dan ook hierna de onderhoudsverplichting van de vrouw jegens de man beoordelen.
Behoeftigheid
4.32.
De man stelt dat hij met zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 1.239,= netto per maand niet volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien, zodat hij behoefte heeft aan een bedrage van de vrouw.
4.33.
Volgens de vrouw heeft de man zijn behoefte op geen enkele wijze onderbouwd en de man moet in staat worden geacht om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
4.34.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de behoeftigheid van de man te bespreken. Ter onderbouwing van haar verweer, dat de man in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling nog gewezen op de auto’s die de man in zijn bezit heeft (of heeft gehad) en de handel in auto’s die hij tijdens het huwelijk heeft gedreven en volgens de vrouw ook ten tijde van de mondelinge behandeling nog drijft. Hoewel de vrouw geen bewijsstukken in het geding heeft gebracht, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat de man in staat kan worden geacht in zijn eigen behoefte te kunnen voorzien. Dit gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, zoals met name de wijze waarop partijen zich tot elkaar verhouden in de – hierna te bespreken – verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de man ook niet nader is ingegaan op de verweren van de vrouw en hij de persoonlijke omstandigheden waarin hij verkeert ook niet nader heeft toegelicht. De man heeft volstaan met het enkel in het geding brengen van een specificatie van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de man tot vaststelling van een partnerbijdrage worden afgewezen.
4.35.
Nu de conclusie luidt dat de man geen behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van (de hoogte van) de huwelijksgerelateerde behoefte van de man.
Huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling
4.36.
Beide partijen hebben verzoeken gedaan in het kader van de financiële en huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk.
4.37.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.38.
De rechtbank zal op de verzoeken van partijen Nederlands recht toepassen omdat partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen en zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland vestigden.
4.39.
Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
4.40.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten [peildatum 1] . Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Omvang gemeenschap
4.41.
De gemeenschap bestond op de peildatum van [peildatum 1] , volgens de opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen:
goederen
a. de echtelijke woning aan de [adres] , [woonplaats] ;
b. een appartement in [plaats 1] ;
c. grond in [plaats 1] ;
d. een woning op naam van de vrouw in [plaats 2] ;
e. inboedelgoederen in de echtelijke woning;
f. een auto, merk [naam 5] ;
g. een auto, merk [naam 5] ;
h. de saldi op diverse bank- en/of spaarrekeningen;
i. de eenmanszaak van de vrouw “ [naam 2] ”;
j. de eenmanszaak van de vrouw “ [naam 3] ”;
k. de handel in auto’s die de man drijft ( [naam 4] );
l. een slagerij op naam van de vrouw;
schulden
m. hypotheekschuld bij [bank] Homebanking (polisnr. [nummer 4] ) voor een bedrag van € 325.000,= per april 2021;
n. hypotheekschuld bij [bank] Homebanking (polisnr. [nummer 1] ) voor een bedrag van € 25.000,= per april 2021;
o. een lening bij [bank] Homebanking (polisnr. [nummer 2] ) voor een bedrag van € 35.000,= per april 2021;
p. een lening bij [bank] Homebanking (polisnr. [nummer 3] ) voor een bedrag van € 50.000,= per 6 april 2021;
q. een schuld bij de ABN Amro Bank ter grootte van € 47.000,=;
r. een schuld aan dochter [minderjarige] ter grootte van € 25.000,=;
s. een belastingaanslag over het jaar 2019;
t. een belastingaanslag over het jaar 2020.
4.42.
De rechtbank zal de door partijen ter zake de diverse bestanddelen ingenomen standpunten hierna afzonderlijk bespreken. Daarbij wordt opgemerkt dat de door de vrouw gedane verzoeken tot verrekening, dan wel vergoeding, van diverse bedragen hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
Ad a. Echtelijke woning en de daaraan verbonden hypotheken/leningen (ad k. tot en met o.)
4.43.
Volgens de vrouw moet de echtelijke woning zo spoedig mogelijk worden verkocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat inmiddels een bod op de woning is uitgebracht van € 515.000,= en beide partijen hebben volgens haar belang bij verkoop om een mogelijke executieverkoop te kunnen voorkomen.
4.44.
De man heeft aangegeven nog niet akkoord te kunnen gaan met het huidige bod op de woning.
4.45.
De rechtbank stelt vast dat in het kader van de verdeling niet langer tussen partijen in geschil is dat de voormalig echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] , moet worden verkocht. In geschil is tussen partijen welke verkoopprijs voor de woning reëel kan worden geacht. Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden, loopt in de eerste plaats de vrouw financiële risico’s bij de door [bank] bank aangekondigde executoriale verkoop van de woning. Ten name van de vrouw zijn immers inkomens- en vermogensbestanddelen te traceren, zodat een eventueel tekort bij een gedwongen verkoop van de woning in de eerste plaats op haar zal worden verhaald. Gelet op deze tussen partijen bestaande positie ziet de rechtbank aanleiding de verzoeken van de vrouw toe te wijzen en, bij gebreke van overeenstemming van de man, aan haar vervangende toestemming te verlenen die de toestemming van de man vervangt.
4.46.
Conform het verzoek van de vrouw zal de rechtbank aan haar vervangende toestemming verlenen om een (door haar uitgezochte) makelaar de opdracht te geven tot verkoop van de woning tegen een door de makelaar bepaalde reële verkoopprijs in overeenstemming met de alsdan geldende marktwaarden en het pand op de daarvoor bestemde website te publiceren. Daarbij wordt aan de vrouw de opdracht gegeven de hoogst mogelijke bieding te realiseren, met een minimum verkoopprijs van € 475.000,=. Verder wordt aan de vrouw vervangende toestemming verleend, die de toestemming van de man vervangt, tot ondertekening van de verkoopovereenkomst indien er een kandidaat-koper is op basis van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verkoopprijs en tot het verrichten van overige handelingen die voor de verkoop van de woning aan derden noodzakelijk zijn.
4.47.
Niet in geschil is tussen partijen dat op de verkoopopbrengst van de woning in mindering strekken de hypotheekschulden en leningen bij [bank] Homebanking (hiervoor onder m, n, o en p genoemd) en de schuld bij de Abn Amro Bank (hiervoor onder q genoemd) op de datum van verkoop en levering van de woning. Aan ieder van partijen komt vervolgens de helft van het restant toe. Of, en tot welk bedrag, de vrouw eventueel aanspraak kan maken op verrekening van teveel door haar betaalde kosten wordt hierna besproken.
Ad b. Appartement in [plaats 1]
4.48.
Volgens de vrouw hoeft het appartement in [plaats 2] niet nader verdeeld te worden, omdat zij uit navraag bij het Kadaster in [plaats 2] heeft begrepen dat het appartement al is verdeeld in de verhouding 50/50. De vrouw stelt dat zij inmiddels een advocaat in [plaats 2] heeft benaderd om deze verdeling te regelen.
4.49.
Gelet op de – door de man onweersproken gelaten – stellingen van de vrouw zal de rechtbank in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap geen beslissing meer nemen over de wijze van verdeling van het appartement in [plaats 1] . Eventuele verzoeken in dit verband zullen worden afgewezen.
Ad c. en d. Grond in [plaats 1] , en woning op naam van de vrouw in [plaats 2]
4.50.
Vastgesteld wordt dat partijen de rechtbank niet in staat gesteld hebben om een beslissing te nemen met betrekking tot de wijze waarop de grond en de woning in [plaats 2] verdeeld moeten worden. Partijen hebben immers nagelaten om de rechtbank in kennis te stellen van stukken die een beslissing op dit punt mogelijk maken. De verzoeken op dit punt zullen dan ook worden afgewezen.
4.51.
Het voorgaande geldt ook voor zover namens de vrouw is aangevoerd dat de man de genoemde bestanddelen heeft vervreemd, dan wel op zijn eigen naam heeft gesteld. Ook op dit punt ontbreekt iedere informatie en/of schriftelijke onderbouwing. Nu de vrouw daarnaast geen concreet verzoek aan haar stellingen heeft verbonden, zal dit punt verder buiten behandeling worden gelaten.
4.52.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat een eventueel beroep van de vrouw op de sanctie genoemd in artikel 3:194 lid 2 BW eerst aan de orde kan komen nadat de verdeling heeft plaatsgevonden. Deze situatie doet zich hier nog niet voor.
Ad e. Inboedelgoederen in de echtelijke woning
4.53.
De inboedelgoederen komen volgens de vrouw aan de man toe, onder toekenning van de helft van de waarde aan haar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij bij haar vertrek alleen kleding heeft meegenomen.
4.54.
Volgens de man moet de verdeling in onderling overleg en met gesloten beurzen geschieden. Daarbij heeft de man tijdens de zitting verklaard dat de vrouw bij haar vertrek al verschillende goederen heeft meegenomen.
4.55.
De rechtbank stelt vast dat partijen ook met betrekking tot de inboedelgoederen hebben nagelaten om inzicht te verschaffen in de omvang en specificatie van de op de peildatum aanwezige goederen. Verder hebben beide partijen tijdens de mondelinge behandeling over en weer voor de rechtbank niet verifieerbare stellingen ingenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich niet in staat gesteld om te beslissen over de wijze van verdeling van de inboedelgoederen. De in dit verband gedane verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
Ad f. Auto, merk [naam 5]
4.56.
Volgens de vrouw stond de [naam 5] op naam van de man, heeft de man deze auto verkocht en heeft hij de verkoopopbrengst onder zich. De waarde van de [naam 5] schat de vrouw op een bedrag van € 30.000,=.
4.57.
De man betwist dat hij de [naam 5] op de peildatum ( [peildatum 1] ) in zijn bezit had. Volgens de man is de auto ruim voor de peildatum verkocht en is de verkoopopbrengst ten goede van beide partijen gekomen.
4.58.
Niet in geschil is tussen partijen dat op enig moment sprake is geweest van een [naam 5] op naam van de man. Gelet op deze tenaamstelling is de man de meest gerede partij om de rechtbank nadere informatie te verstrekken over deze auto, zoals bijvoorbeeld de datum waarop deze auto is verkocht en welke verkoopopbrengst daarbij is gerealiseerd. Dit heeft de man nagelaten. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de vrouw te volgen en als vast staand aan te nemen dat op de peildatum een [naam 5] op naam van de man aanwezig was. In het kader van de wijze van verdeling zal de rechtbank bepalen dat deze [naam 5] aan de man wordt toegedeeld. De waarde van de [naam 5] wordt gesteld op het bedrag van € 30.000,=, nu de man deze door de vrouw gestelde waarde onweersproken heeft gelaten. Dit betekent dat de man de helft van voormeld bedrag, zijnde € 15.000,=, aan de vrouw moet vergoeden.
g. Auto, merk [naam 5]
4.59.
Niet in geschil is tussen partijen dat de [naam 5] aan de vrouw kan worden toegedeeld. Tegenover de door de vrouw gestelde waarde van € 6.650,=, heeft de man tijdens de zitting aangevoerd dat de waarde van de [naam 5] op basis van de koerslijsten € 7.095,= moet zijn. Nu de vrouw de door de man gestelde waarde onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank deze waarde tot uitgangspunt nemen.
4.60.
De rechtbank zal bepalen dat de auto, [naam 5] , aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een waarde van € 7.095,=, onder de verplichting tot vergoeding van € 3.547,50 aan de man.
Ad h. Saldi op diverse bank- en/of spaarrekeningen
4.61.
Volgens de man hebben partijen gezamenlijk en ieder op zich bankrekeningen in Nederland en België. De man is van mening dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat de saldi op de diverse bankrekeningen moeten worden verdeeld op de datum waarop de vrouw in februari 2021 de echtelijke woning definitief heeft verlaten en ieder van partijen financieel zijn eigen gang is gegaan.
4.62.
Zoals hiervoor is overwogen is de peildatum voor de waardering van de bestanddelen in beginsel de datum van de verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. De rechtbank ziet met betrekking tot de banksaldi aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid van voormeld uitgangspunt af te wijken. Vast staat immers dat beide advocaten zich na indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding hebben onttrokken en dat beide partijen zich hebben verzoend. Aan deze verzoening is, zo staat tussen partijen vast, in ieder geval in februari 2021 een einde gekomen. Daarnaast stelt de man – en heeft de vrouw dit onweersproken gelaten – dat vanaf februari 2021 ook een einde is gekomen aan de gezamenlijke financiële huishouding van partijen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om [peildatum 2] te hanteren als peildatum voor de verdeling van de banksaldi. De enkele opmerking van de vrouw tijdens de zitting dat dit onredelijk is, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.63.
In het kader van de wijze van verdeling zal de rechtbank bepalen dat partijen aan elkaar opgave moeten verstrekken van de hoogte van de saldi op hun bank- en spaarrekeningen per [peildatum 2] . Aan de vrouw worden vervolgens toebedeeld de saldi per [peildatum 2] op de op haar naam staande bank- en spaarrekeningen onder de gehoudenheid de helft van de betreffende saldi aan de man te vergoeden. De saldi per [peildatum 2] van de op naam van de man staande bank- en spaarrekeningen worden aan de man toebedeeld onder de gehoudenheid de helft van deze saldi aan de vrouw te vergoeden.
4.64.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de eventuele saldi op bank- en/of spaarrekeningen ten name van de eenmanszaken van de vrouw worden geacht te zijn begrepen in de hierna te bespreken waarde van deze ondernemingen.
Ad i. en j. Eenmanszaken van de vrouw
4.65.
Niet in geschil is tussen partijen dat op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoorden de activa en passiva gerelateerd aan de, zo als inmiddels uit het toegezonden uittreksel blijkt, onderneming ten name van de vrouw, te weten “ [naam 2] “ [naam 3] .nl”. Deze onderneming, bestaande uit twee onderdelen, [naam 2] en [naam 3] , zal door de vrouw worden voortgezet. Dit betekent dat de activa van de eenmanszaak aan de vrouw worden toegedeeld en dat de vrouw gehouden is de schulden met betrekking tot de onderneming als eigen schulden te voldoen. In geschil is tussen partijen welke waarde aan de onderneming moet worden toegekend.
4.66.
Volgens de vrouw is de waarde van [naam 3] nihil en moet aan [naam 2] een waarde worden toegekend van € 27.180,=.
4.67.
De man betwist de door de vrouw gestelde waarden, gelet op de hoogte van de belastingaanslagen die de afgelopen jaren zijn ontvangen. Volgens de man moet worden uitgegaan van een waarde van minimaal € 200.000,= voor de onderneming.
4.68.
Ter onderbouwing van de door haar gestelde waarde verwijst de vrouw naar de brief van [administratiekantoor] (productie 25 van de vrouw). Blijkens de datum van de brief betreft dit (kennelijk) de waarde van de activa en passiva in [naam 2] per 22 januari 2022. Voor het overige heeft de vrouw (als productie 7) de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2020 in het geding gebracht, waarin de waarde van de activa in [naam 2] wordt gesteld op een bedrag van € 47.793,= per 31 december 2020 en € 42.828,= per 31 december 2019. De schulden van deze onderneming bedroegen volgens de betreffende aangifte (€ 894,= + € 10.636,=) € 11.530,= per 31 december 2020 en (€ 0,= + € 8.782,=) € 8.782,= per 31 december 2019. De rechtbank acht zich op basis van deze stukken niet in staat gesteld om te kunnen beoordelen of de door partijen gestelde waarden voor de activa en passiva van de eenmanszaak juist zijn. Zoals tijdens de zitting aan partijen is voorgehouden is de rechtbank dan ook voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van de ondernemingen te kunnen bepalen.
4.69.
Overeenkomstig hetgeen in het kader van de verdeling van de banksaldi is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om de deskundige te vragen de waarde van de onderneming of de beide onderdelen van die onderneming te bepalen per [peildatum 2] . Vanaf dat moment heeft de vrouw immers definitief de echtelijke woning verlaten en zijn partijen een eigen financiële huishouding gaan voeren.
4.70.
De rechtbank is voornemens om [deskundige] ) tot deskundige te benoemen aan wie de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. Wat was de waarde van (de activa en passiva gerelateerd aan) [naam 2] op [peildatum 2] ?
2. Wat was de waarde van (de activa en passiva gerelateerd aan) [naam 3] op [peildatum 2] ?
3. Welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
4.71.
Voornoemde deskundige heeft zich bereid verklaard om de opdracht aan te nemen. Aan het deskundigenbericht zijn kosten verbonden. Het benodigde voorschot voor het honorarium van de deskundige wordt door de deskundige vooralsnog begroot op € 3.820,=, te vermeerderen met BTW. De rechtbank is voornemens het voorschot vooralsnog ten laste te brengen van de vrouw. Bij latere beslissing zal worden bepaald in welke mate ieder van partijen gehouden zal zijn de kosten te dragen.
4.72.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum uit te laten over de voorgestelde deskundige, de voorgestelde vraagpunten en eventuele andere door hen gewenste vraagpunten alsmede over de daarbij voorziene kosten en voorschotregeling.
Ad k. Handel in auto’s ten name van de man ( [naam 4] )
4.73.
De vrouw stelt dat de man een handel in auto’s drijft, te weten [naam 4] . Dit blijkt volgens de vrouw onder meer uit een mobiel zakelijk nummer dat is geregistreerd op naam van de man. De vrouw brengt (als productie 26) bewijsstukken in het geding waaruit blijkt dat de man volgens haar het telefoonnummer gebruikt bij de verkoop van auto’s.
4.74.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij invalide is en geen eigen onderneming bezit.
4.75.
Hoewel de rechtbank niet uit kan sluiten dat de man een handel in auto’s drijft, moet tegelijkertijd vastgesteld worden dat enige – verifieerbare – informatie over de omvang en waarde van deze onderneming ontbreekt. Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
Ad l. Slagerij op naam van de vrouw
4.76.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat partijen gezamenlijk een slagerij zijn gestart, welke slagerij aanvankelijk op naam van de vrouw stond en later is overgeheveld naar de dochter van partijen.
4.77.
Tegenover de stelling van de man heeft de vrouw verklaard dat de slagerij toebehoort aan de dochter van partijen, samen met haar echtgenoot. Een uittreksel uit het handelsregister betreffende de slagerij is door de advocaat van de vrouw, conform afspraak, aan de rechtbank toegezonden.
4.78.
De rechtbank constateert dat de man geen verzoek heeft verbonden aan zijn mondelinge mededeling dat er op enig moment sprake is geweest van een slagerij op naam van de vrouw. De stellingen van de man ter zake de slagerij zullen dan ook buiten behandeling worden gelaten.
p. Schuld aan dochter [minderjarige]
4.79.
De vrouw stelt dat [minderjarige] een schenking van € 25.000,= aan schenking(en) heeft ontvangen en dat partijen dit geld hebben gebruikt voor een verbouwing van hun woning. Volgens de vrouw moet de schuld aan [minderjarige] worden ingelost vanuit de overwaarde na verkoop van de woning.
4.80.
De man betwist dat partijen een schuld aan [minderjarige] hebben. Volgens de man vond de verbouwing van de woning plaats in 2019 en zijn de door de vrouw overgelegde bankafschriften gedateerd in 2018. De schenkingen zijn door hem niet betwist.
4.81.
Niet betwist is dat [minderjarige] op enig moment een bedrag van € 25.000,= aan schenkingen heeft ontvangen. Beide partijen zijn, als ouders van [minderjarige] , verantwoordelijk voor het beheer van het vermogen van [minderjarige] . Los van de vraag wie van partijen verantwoordelijk is geweest voor het laten verdwijnen van het bedrag van € 25.000,=, ligt het op de weg van beide partijen om er voor zorg te dragen dat [minderjarige] het bedrag van € 25.000,= weer terugkrijgt. De rechtbank zal in het kader van de verdeling bepalen dat ieder van partijen, in hun onderlinge verhouding, gehouden is om de helft van de schuld aan [minderjarige] te dragen. Ieder van partijen moet dan ook een bedrag van € 12.500,= op de rekening van [minderjarige] storten.
Ad q. en r. Belastingaanslagen over het jaar 2019 en 2020
4.82.
In geschil is tussen partijen wie van hen welke belastingaanslagen heeft betaald en welke bedragen eventueel nog tussen hen verrekend moeten worden. Overeenkomstig hetgeen hiervoor met betrekking tot de saldi op de bankrekeningen is overwogen, geldt naar het oordeel van de rechtbank in dit verband ook [peildatum 2] als peildatum. Vanaf deze datum zijn partijen immers een eigen financiële huishouding gaan voeren.
4.83.
Het voorgaande betekent dat ieder van partijen gehouden is de helft te dragen van de fiscale aanslagen tot en met het jaar 2020 en dat ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van de eventuele fiscale teruggaven tot en met het jaar 2020. Vanaf 2021 moet ieder van partijen de aanslagen en/of teruggaven op eigen naam voor zijn/haar rekening nemen.
Verrekenposten / vergoedingen
4.84.
Voor het overige heeft de vrouw een verzoek gedaan tot vergoeding van het door haar in 2016 ontvangen legaat van € 50.000,= uit de boedel. Ook heeft de vrouw aangevoerd dat zij te veel heeft betaald op het gezamenlijk doorlopend krediet van partijen bij de ABN Amro Bank en dat de man uit dien hoofde een bedrag van € 39.848,22 aan haar moet vergoeden. Ten slotte stelt de vrouw dat zij ter zake de hypothecaire geldleningen van partijen van juli 2020 tot heden een bedrag van € 16.571,85 te veel heeft betaald, welk bedrag zij van de man terugvordert.
4.85.
Rekening houdend met het verweer van de man zal de rechtbank de door de vrouw opgevoerde posten hierna afzonderlijk bespreken.
Legaat
4.86.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verweer heeft gevoerd, inhoudende dat enige rechtsgrond voor het verzoek van de vrouw ontbreekt en dat geen sprake is geweest van een uitsluitingsclausule. Na dit gemotiveerde verweer van de man heeft de vrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw tot vergoeding uit de boedel van een bedrag van € 50.000,= worden afgewezen.
Aflossingen doorlopend krediet
4.87.
Overeenkomstig hetgeen hiervoor bij de verdeling van de saldi van de bankrekeningen is overwogen, zal de rechtbank bepalen dat als peildatum voor de eventuele verrekenposten geldt [peildatum 2] . Dit nu partijen immers eerst vanaf deze datum hun financiële huishouding hebben gescheiden.
4.88.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw, blijkens haar productie 15, zowel betalingen heeft verricht voor als na de hiervoor genoemde peildatum [peildatum 2] . Voor zover betalingen zijn verricht na [peildatum 2] zal de rechtbank bepalen dat de man gehouden is de helft van de door de vrouw aan het doorlopend krediet betaalde bedragen aan haar te vergoeden. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover betalingen door de kinderen van partijen zijn gedaan, deze bedragen ook door de man aan de vrouw moeten worden vergoed. De rechtbank acht het namelijk in overeenstemming met de stellingen van de vrouw dat het hier bedragen betreft die de kinderen aan de vrouw hebben voorgeschoten, zodat terugbetaling van deze bedragen door de man, waar nodig, zal leiden tot terugbetaling door de vrouw aan de kinderen.
Te veel betaalde hypotheekrente
4.89.
Nu de financiële huishouding van partijen, zoals hiervoor is overwogen, eerst vanaf [peildatum 2] is gescheiden, kan de vrouw eerst vanaf die datum aanspraak maken op eventuele vergoeding van te veel door haar betaalde bedragen. Uit het door de vrouw (als productie 12) overgelegde overzicht blijkt dat de vrouw terugbetaling verzoekt van bedragen die door haar zowel voor als na deze peildatum zijn voldaan. In zoverre moet het verzoek van de vrouw dan ook worden afgewezen.
4.90.
Daarnaast heeft de vrouw (als productie 28) correspondentie met de bank in het geding gebracht waaruit blijkt dat mogelijk inmiddels achterstanden zijn ontstaan in de betaling van de hypotheekrente. Gelet hierop is voor de rechtbank niet duidelijk of partijen onderling nog iets te verrekenen hebben, dan wel een en ander na verkoop van de woning via een invordering van [bank] Homebanking automatisch verrekend zal gaan worden.
4.91.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw, tot vergoeding door de man aan haar van een bedrag van € 16.571,85, afwijzen. Voor zover na levering van de woning en de eindafrekening blijkt dat door de vrouw nog betalingen mede ten behoeve van de man zijn verricht, is het aan partijen om in onderling overleg hiervoor een overzicht op te stellen.
Conclusie huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling en verrekenposten/vergoedingen
4.92.
Zoals hiervoor is overwogen zal de rechtbank een deskundige benoemen om de waarde van de ondernemingen van de vrouw te bepalen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de in deze beschikking genomen beslissingen op de verzoeken van partijen ter zake de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling en de verrekenposten/vergoedingen aan te houden tot de eindbeschikking. Dit met uitzondering van de beslissingen met betrekking tot de verkoop van de voormalig echtelijke woning van partijen, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.46.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] in de gemeente Etten-Leur met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 2007 haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 25,= (vijfentwintig euro) per maand;
wijst af het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage in zijn levensonderhoud;
verwijst partijen en de minderjarige voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio] ;
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio] Brabant om uiterlijk op
23 augustus 2022 PRO FORMAeen eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen, zulks met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.11 is overwogen. Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechter te adviseren ter beantwoording van de hierboven in rechtsoverweging 4.17 vermelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen;
houdt voor het overige iedere verdere beslissing op de verzoeken van partijen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de woning aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] , in die zin dat de woning moet worden verkocht;
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, aan de vrouw vervangende toestemming, die de toestemming van de man vervangt, om een (door haar uitgezochte) makelaar de opdracht te geven tot verkoop van de woning tegen de hoogst mogelijke verkoopprijs, doch minimaal een verkoopprijs van € 475.000,=, en het pand op de daarvoor bestemde website te publiceren;
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, aan de vrouw vervangende toestemming, die de toestemming van de man vervangt, tot ondertekening van de verkoopovereenkomst indien er een kandidaat-koper is die de woning voor het hoogst mogelijk bedrag, doch minimaal € 475.000,= wil kopen;
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, aan de vrouw vervangende toestemming, die de toestemming van de man vervangt, tot het verrichten van overige handelingen die voor de verkoop van de woning aan derden, voor ten minste de hiervoor genoemde verkoopprijs van € 475.000,=, noodzakelijk zijn;
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk
22 maart 2022uit te laten over de door de rechtbank in voormelde overwegingen 4.68 tot en met 4.72 voorgestelde benoeming van de deskundige, de voorgestelde vraagpunten en eventuele andere door hen gewenste vagen alsmede over de daaraan verbonden kosten en voorschotregeling;
houdt voor het overige iedere verdere beslissing aan op de verzoeken van beide partijen in het kader van de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de verzoeken ter zake de verrekenposten/vergoedingen.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Leuven, en, in tegenwoordigheid van Van der Burgt-de Klerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.