In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2018. Eiser, die sinds 2016 huurtoeslag ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen dat zijn recht op huurtoeslag voor 2018 op € 0,- was vastgesteld. Dit besluit was gebaseerd op het inkomen van eiser, dat in 2018 € 27.171,- bedroeg, wat boven de inkomensgrens voor huurtoeslag lag. Eiser voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte geen rekening had gehouden met vergoedingen die hij had ontvangen na een onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst en een transitievergoeding. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de volledige vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding ten onrechte niet had uitgesloten van het toetsingsinkomen. Hierdoor kon eiser niet worden uitgesloten van het recht op huurtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.