ECLI:NL:RBZWB:2022:1081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3823 &21_3824 & 21_3825 & 21_3826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over omgevingsvergunning voor woningbouw en ontsluitingsweg

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van omgevingsvergunningen voor de bouw van 83 en 14 woningen op een locatie in Goirle. Eiser en eiseres, bewoners van nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen, omdat zij vrezen voor overlast en aantasting van hun woongenot door de aan te leggen ontsluitingsweg en de bouwactiviteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar dat het college van burgemeester en wethouders op goede gronden heeft besloten om de vergunningen te verlenen. De eisers hebben hun bezwaren onderbouwd met argumenten over privacy, geluids- en verkeersoverlast, en de maatvoering van parkeerplaatsen. De rechtbank oordeelde echter dat de bezwaren niet voldoende concreet waren en dat de vergunningen in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3823 WABOA, BRE 21/3824 WABOA, BRE 21/3825 WABOA en BRE 21/3826 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaken tussen

1.[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser, en

2.[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde [naam eiser]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij],
gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan.
Procesverloop
In het besluit van 22 februari 2021 (primair besluit 1) heeft het college aan [naam derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van 83 woningen, planologisch strijdig gebruik en het maken van uitwegen op het voormalig [terreinnaam] te [plaatsnaam] .
In het besluit van dezelfde datum (primair besluit 2) heeft het college aan [naam derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van 14 woningen, planologisch strijdig gebruik en het maken van uitwegen op het voormalig [terreinnaam] te [plaatsnaam] .
Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 30 juli 2021 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 3 november 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen (BRE 21/3822 VV).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 20 januari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M. van der Meer en mr. C.W. Poorta. Namens [naam derde partij] waren aanwezig financieel directeur [naam financieel directeur] , directeur-eigenaar [naam directeur-eigenaar] , verkeerskundige ir. A. Walraad MBA en bedrijfsjurist mr. G. den Butter, bijgestaan door de gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is woonachtig op het adres [straatnaam] [huisnummer 1] en zijn moeder (eiseres) op het adres [straatnaam] [huisnummer 2] te [plaatsnaam] . Deze woningen zijn gelegen tegenover het voormalige [terreinnaam] .
Op 14 december 2020 heeft [naam derde partij] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van 83 woningen en het aanleggen van uitwegen op het voormalige [terreinnaam] te [plaatsnaam] ( [straatnaam] [huisnummers 3] ). Op diezelfde datum heeft [naam derde partij] ook een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van 14 woningen op het voormalige [terreinnaam] .
Bij primair besluit 1 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten: bouwen van 83 woningen, planologisch strijdig gebruik en het maken van uitwegen. Bij primair besluit 2 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit: bouwen van 14 woningen.
Tegen beide besluiten hebben eisers afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij bestreden besluit 1 en 2 zijn de bezwaren van eisers gericht tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van 83 woningen en het aanleggen van uitwegen ongegrond verklaard. Bij bestreden besluiten 3 en 4 zijn de bezwaren van eisers gericht tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van 14 woningen ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten hebben eisers beroep ingesteld. Eisers verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2021.
Standpunt eisers
2. Eisers hebben, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet kunnen vinden in de locatie van de aan te leggen ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg ligt tegenover de woningen van eisers, waardoor hun woongenot wordt aangetast. Zij vrezen overlast, waaronder verlies van privacy, lichthinder, trilling, en geluids- en verkeersoverlast. Er is volgens eisers sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Ook stellen eisers dat de openbare strook grond tegenover de woningen [straatnaam] [huisnummers 4] bij het plangebied is betrokken. Ter plaatse zal een muur worden opgericht wat het straatbeeld aantast.
Volgens eisers worden er te weinig parkeerplaatsen aangelegd. Bovendien voldoet de maatvoering van de straatparkeervakken niet aan de maatvoering opgenomen in de Nota Parkeernormen en de Uitvoeringsregels. Eisers vrezen dat er meer op de bestaande parkeerstrook tegenover hun woningen geparkeerd zal worden. De wegen en het trottoir ter hoogte van de straatparkeervakken voldoen evenmin aan de gestelde minimumeisen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Strijd bestemmingsplan
4. Ter plaatse van de bouwlocatie geldt het onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’.
Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met dit bestemmingsplan. Ten aanzien van de verleende omgevingsvergunning voor 83 woningen geldt dat de portalen de toegestane bouwhoogte overschrijden en ten aanzien van de verleende omgevingsvergunning voor 14 woningen geldt dat de woningen het bouwvlak overschrijden.
Het college heeft met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de regels van het bestemmingsplan besloten medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik. De beroepsgronden van eisers zien hier niet op.
Ontsluitingsweg
5.1
De rechtbank begrijpt het standpunt van eisers zo dat zij zich niet kunnen vinden in de locatie van de aan te leggen ontsluitingsweg en dat zij ernstige overlast en hinder vrezen. Er is volgens eisers sprake van aantasting van hun woongenot en strijdigheid met het bestemmingsplan.
5.2
[naam derde partij] heeft aangegeven dat er geen aanvraag voor een ontsluitingsweg is ingediend. Een ontsluitingsweg maakt volgens haar dus geen onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning.
5.3
De rechtbank stelt vast dat [naam derde partij] bij de aanvraag om de omgevingsvergunningen volgens de projectomschrijving [naam projectomschrijving] ’ en ‘ [naam projectomschrijving 2] heeft aangevraagd. Op de tekeningen behorende bij de aanvragen staan de woningen en de bijbehorende (ontsluitings)wegen aangegeven. De rechtbank volgt de toelichting van het college ter zitting dat de ontsluitingsweg op de bij de aanvragen behorende tekeningen is weergegeven en dat een woning in het kader van het Bouwbesluit een ontsluitingsweg nodig heeft. Dat betekent dat de ontsluitingsweg deel uitmaakt van de aanvraag. De gemachtigde van het college heeft verder toegelicht dat er met de bestreden besluiten géén vergunning is verleend voor de ontsluitingsweg.
De locatie waarop de woningen zijn geprojecteerd is op grond van het op 17 mei 2021 onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ bestemd voor ‘woongebied’. In artikel 6.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor ‘woongebied’ aangewezen gronden onder andere bestemd voor verkeersvoorzieningen zoals wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan geeft niet aan waar de ontsluitingswegen moeten komen.
Het bestemmingsplan laat ter plaatse de aanleg van ontsluitingswegen toe. De aanleg van de betreffende ontsluitingsweg past dan ook binnen het bestemmingsplan. Daarbij wordt overwogen dat de locatie van de (eenrichtings)weg tegenover de woningen van eisers al bij de procedure over de vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde is geweest. De weg is opgenomen in het stedenbouwkundige plan dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Het had op de weg van eisers gelegen hun vrees voor aantasting van het woongenot door de komst van de ontsluitingsweg in die procedure aan de orde te stellen.
Nu het bestemmingsplan de aanleg van de ontsluitingsweg ter plaatse toestaat, is er naar het oordeel van de rechtbank voor het college hierin geen reden gelegen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
Openbare strook grond
6.1
Eisers stellen stelt dat de openbare strook grond tegenover de woningen gelegen aan de [straatnaam] [huisnummers 4] bij het plangebied is betrokken. Er wordt een muur geplaatst, die aan de openbaarheid wordt onttrokken. Bovendien tast de muur volgens eisers het straatbeeld en hun woongenot aan.
6.2
In artikel 6.2.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is bepaald dat een erf- of terreinafscheiding maximaal 2 meter hoog mag zijn. Nu de muur niet hoger zal zijn, is geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Voor zover eisers zich niet kunnen vinden in de bepalingen opgenomen in het bestemmingplan, hadden zij destijds tegen de vaststelling van het bestemmingsplan op moeten komen. Het is nu onherroepelijk geworden.
Aantal parkeerplaatsen
7.1
Volgens eisers komen er te weinig parkeerplaatsen. Er moeten volgens eisers 207 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, terwijl er maar 166 in openbaar gebied zijn voorzien.
7.2
Onder verwijzing naar artikel 9.4.3 van het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ stelt het college dat er minimaal 207 (bezoekers)parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd moeten worden. De omgevingsvergunningen voldoen aan artikel 9.4.1 en 9.4.3 van de planregels.
7.3
[naam derde partij] heeft Walraad Verkeersadvisering om advies gevraagd. In het advies van mei 2021 staat dat er 29 parkeerplaatsen méér worden gerealiseerd dan vereist. Het totale aanbod aan parkeerplaatsen in openbaar gebied bedraagt 178 plaatsen terwijl er 149 plaatsen in deze fase nodig zijn. Ter zitting heeft [naam derde partij] toegelicht dat er 114 parkeerplaatsen in openbaar gebied zullen worden gerealiseerd in de fasen 1A en 1B van het bouwplan. In de volgende fase 1C zullen er nog 50 parkeerplaatsen in openbaar gebied bijkomen. In de tweede fase zullen 43 parkeerplaatsen in openbaar gebied worden gerealiseerd. Hiermee is het totaal aantal parkeerplaatsen 207.
7.4
Gelet op het advies van Walraad Verkeersadvisering en de ter zitting gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat er in de fasen 1A en 1B van het bouwplan voldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied worden aangelegd. Eisers hebben zelf geen rapport van een deskundige overgelegd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan hetgeen in het advies van Walraad Verkeersadvisering is gesteld.
Maatvoering parkeerplaatsen
8.1
Eisers stellen dat de maatvoering van de straatparkeervakken niet voldoet aan de maatvoering opgenomen in de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels. Daar staat dat de parkeerplaats een afmeting van minimaal 2,5 bij 5 meter moet hebben. Hier wordt niet aan voldaan. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij en zijn moeder (eiseres) geen gebruik zullen maken van de aan te leggen parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd voor de toekomstige bewoners van de woningen en eventuele bezoekers. Eisers vrezen dat de toekomstige bewoners bij gebrek aan goede parkeergelegenheid op korte afstand van zijn woning zullen parkeren.
8.2
In artikel 8:69a van de Awb is het volgende bepaald:
‘De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept’.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. (zie ook uitspraak van de AbRS van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2240).
8.3
De rechtbank is van oordeel dat eisers, die expliciet te kennen hebben gegeven geen gebruik te zullen maken van de aan te leggen parkeergelegenheid binnen het plangebied, geen voldoende concreet en persoonlijk belang hebben bij de beoordeling van de maatvoering van de parkeerplaatsen die zullen worden aangelegd ten behoeve van de bewoners van de te bouwen woningen. De regels over de maatvoering van de genoemde parkeervakken strekken niet tot bescherming van eisers belangen. Gelet op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste kan deze beroepsgrond er daarom niet toe leiden dat de omgevingsvergunning wordt vernietigd. Deze beroepsgrond blijft buiten beschouwing.
Maatvoering van de weg en voetpad
9.1
Eisers betogen dat de weg bij de straatparkeervakken niet voldoet aan de minimale breedtemaat van 6 meter, zoals voorgeschreven in de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels. Ook het ter plaatse aanwezige trottoir is te smal, nu er geen sprake is van 1,80 meter vrije ruimte.
9.2
De rechtbank zal niet inhoudelijk ingaan op deze beroepsgronden van eisers. De voorschriften over de maatvoering van de parkeerweg en het trottoir strekken immers niet tot bescherming van de belangen van eisers. Zij zijn niet woonachtig binnen het plangebied en zullen geen gebruik maken van de parkeerweg en het trottoir. De regels over de maatvoering van de parkeerweg en het trottoir strekken niet tot bescherming van eisers belangen. Gelet op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsbeginsel kan deze beroepsgrond er daarom niet toe leiden dat de omgevingsvergunning wordt vernietigd. De beroepsgrond blijft buiten beschouwing.
Conclusie
10.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunningen verleend. Dat betekent dat de beroepen ongegrond zijn.
10.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 3 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage – wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10 van de Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
In het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] is aan het perceel gelegen aan de [straatnaam] [huisnummers 3] te [plaatsnaam] de bestemming ‘woongebied’ toegekend.
Artikel 6.1.1, aanhef en onder f, van de planregels:
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersvoorzieningen, zoals:
1. voet- en fietspaden;
2. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en ontsluitingswegen;
3. parkeervoorzieningen.
Artikel 9.4.1 van de planregels:
Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebied geldt dat ten behoeve van het parkeren en/of stallen van auto’s in de juiste mate ruimte wordt aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, met dien verstande dat:
de juiste mate van ruimte wordt bepaald op basis van de parkeernormen en berekeningsmethoden zoals opgenomen in publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” van het CROW van oktober 2012;
de in lid 9.4.1. onder a, bedoelde ruimten voor het parkeren en/of stallen van auto’s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeervoorzieningen ten minste de afmetingen hebben zoals bepaald in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2012 (ASVV 2012) van het CROW van december 2012;
de in de aanhef bedoelde parkeerruimte duurzaam in stand gehouden wordt.
Artikel 9.4.3 van de planregels:
In aanvulling op het bepaalde in artikel 9.4.1 moeten in het openbaar gebied minimaal 207 (bezoekers)parkeerplaatsen voor algemeen gebruik gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden worden.