ECLI:NL:RBZWB:2022:1064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke ontheffing voor het doden van hazen in verband met schade aan landbouwgewassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een ontheffing is verleend voor het doden van hazen ter voorkoming van schade aan landbouwgewassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing is verleend op basis van een faunabeheerplan, dat door een derde partij is opgesteld. Eiseres betwist de noodzaak van de ontheffing en stelt dat er onvoldoende bewijs is voor de schade die door hazen wordt veroorzaakt. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen en geconcludeerd dat de motivering van verweerder voor de ontheffing onvoldoende is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen actuele gegevens zijn over de schade en dat de ontheffing niet kan worden onderbouwd met de beschikbare informatie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2618 NATUUR
uitspraak van 1 maart 2022 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en
de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] .
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan [naam derde partij] een ontheffing verleend van het verbod om hazen te doden met geweer.
Bij besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] en mr. M.C.J. Valke. Derde partij is verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. De [naam derde partij] (hierna: [naam derde partij] ) voert voor de provincie Zeeland het faunabeheer uit. De [naam derde partij] stelt plannen op welke een beschrijving geven van het uitvoeren van fauna-activiteiten in haar werkgebied, waaronder het bestrijden van schadeveroorzakende dieren. Deze plannen worden faunabeheerplannen genoemd.
Besluitvorming
2. Op 19 mei 2015 heeft verweerder [naam derde partij] een ontheffing ex artikel 68 van de Flora- en Faunawet verleend voor het doden van de haas in verband met voorkoming van ernstige schade aan landbouwgewassen. Deze ontheffing was geldig van 18 mei 2015 tot en met 14 oktober 2019. Omdat er al meerdere jaren ontheffing was verleend op de verbodsbepaling om de haas te doden heeft verweerder op 15 januari 2019 besloten de ontheffing om te zetten naar een vrijstelling. Dit betreft een vrijstelling op grond van artikel 6.19 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 (hierna: de Omgevingsverordening).
Op 29 september 2020 heeft de [naam derde partij] verweerder verzocht om het vastgestelde Faunabeheerplan [naam faunabeheerplan] goed te keuren. In dit plan is het voornemen opgenomen om de haas te bestrijden in verband met belangrijke schade die zij aanrichten aan gewassen, te weten chicorei tot 4-blaadjes stadium, bieten, peulvruchten, bloemen, koolsoorten, vollegronds groenten, boomgaarden en boomkwekerijen. In dit plan wordt uitgegaan van de dan nog geldende vrijstelling.
Op 17 december 2020 is deze vrijstelling ingetrokken omdat de haas op de Rode Lijst Zoogdieren (hierna: de Rode Lijst) is geplaatst waardoor de haas niet meer voldoet aan de criteria voor de vrijstelling zoals opgenomen in de Beleidsnota Natuurwetgeving 2018. Omdat de [naam derde partij] deze recente ontwikkelingen niet kon meenemen in het plan, heeft verweerder het verzoek tot vaststelling van het Faunabeheerplan opgevat als een verzoek om ontheffing van het verbod als bedoeld in artikel 3.10, lid 1, onder a, van de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb). Op 18 december 2020 heeft verweerder het Faunabeheerplan goedgekeurd en de aangevraagde ontheffing verleend.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb is het verboden om hazen opzettelijk te doden of te vangen. Op grond van artikel 3.10, tweede lid, jo. 3.8 van de Wnb kan ontheffing worden verleend van het verbod om hazen te doden. De ontheffing wordt op grond van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
zij is nodig (onder andere en in dit geval) ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Voor het volledige wettelijke kader wordt verwezen naar de bijlage.
Is er sprake van ernstige schade aan gewassen?
4.1 Eiseres stelt dat voor het verlenen van een ontheffing moet worden aangetoond dat er sprake is van een concrete dreiging en dat de ontheffing strikt noodzakelijk is. Hierbij moet sprake zijn van een nauwkeurige en treffende motivering. Volgens eiseres is dit niet het geval. Voor zover verweerder getaxeerde schadegegevens laat zien, zijn deze verouderd. De meer recente cijfers zijn geen getaxeerde schades maar opgaves van belanghebbenden zelf. Dit betreft informatie die niet objectief en controleerbaar is. Daarnaast stelt eiseres dat er onvoldoende gegevens bekend zijn. Zo is niet bekend aan welke gewassen schade zou zijn aangericht, om hoeveel gevallen het per gewas ging en wat de omvang van de schade per geval was.
4.2 Verweerder stelt dat de getaxeerde schade in 2012 € 30.769 bedroeg. Dit heeft er toe heeft geleid dat er in 2015 een ontheffing is verleend voor het doden van de haas. Daarna is de getaxeerde schade beperkt gebleven (bijvoorbeeld € 2.979 in 2018). Van schade na 16 juni 2018 zijn geen getaxeerde schadegegevens bekend. [1] Landbouwschade wordt nu geregistreerd in het Schade Registratie Systeem (hierna: SRS) van de [naam derde partij] . Deze schade wordt gemeld door de grondgebruikers zelf. De gegevens uit het SRS kunnen volgens verweerder als steunbewijs dienen bij de getaxeerde gegevens.
Uit deze gecombineerde gegevens blijkt dat over de jaren 2018 t/m 2020 de schade aangericht door de haas groot genoeg was om te spreken van een concrete dreiging van ernstige schade die het verlenen van de ontheffing rechtvaardigt.
4.3 Zoals onder 3 is overwogen, kan er alleen een ontheffing worden verleend als deze nodig is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Er is sprake van belangrijke schade als is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Verweerder heeft een zekere beoordelingsruimte bij de invulling van het begrip ‘belangrijke schade’ en bij het bepalen of er sprake is van een concrete dreiging daarvan. Er is niet vereist dat belangrijke schade zich al heeft voorgedaan, maar een besluit waarbij een ontheffing is verleend, dient strikt noodzakelijk te zijn en op een nauwkeurige en treffende motivering te berusten. [2] Voorts moet, mede gelet op de vereiste nauwkeurige en treffende motivering onder meer inzichtelijk zijn wat de ontwikkeling is van de aantallen van de onderscheiden soorten hazen, welke effecten de onderscheiden maatregelen hebben gehad op de ontwikkeling van de aantallen hazen en wat de ontwikkeling is van de schade aan gewassen. Uit die gegevens dient duidelijk te worden in hoeverre het afschieten van hazen bijdraagt aan het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen. Daarbij geldt in beginsel dat hoe langer een bepaalde maatregel reeds wordt toegepast, hoe duidelijker de bijdrage van die maatregel aan het voorkomen van belangrijke schade uit de gegevens dient te blijken. [3]
De rechtbank stelt vast dat bovenstaande vereiste nauwkeurige en treffende motivering ontbreekt. De verleende ontheffing vormt een voortzetting van het reeds toegestane beheer. Er zijn slechts getaxeerde schadecijfers aanwezig over de jaren 2012, 2014 en 2018. Deze cijfers kunnen de huidige ontheffing niet voldoende onderbouwen. Daarvoor zijn zij niet actueel genoeg. De SRS cijfers als steunbewijs overtuigen niet nu deze vrijblijvend worden geregistreerd en de gegevens een eigen inschatting betreffen van de beheerders. Hiermee zijn de cijfers onvoldoende nauwkeurig en zal verweerder een nauwkeurigere motivering moeten overleggen. De rechtbank denkt dan als bron van informatie bijvoorbeeld, maar zeker niet als enige optie, aan de [naam derde partij] wie mogelijk meer gegevens verzamelt of zou kunnen verzamelen. De beroepsgrond slaagt.
Is er een andere bevredigende oplossing?
5.1 Eiseres stelt dat er andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. Ten eerste stelt eiseres dat afrastering/schrikdraad ook geschikt is voor de suikerbietenteelt. Ten tweede verwijst eiseres naar de Faunaschade Preventiekit waar andere alternatieve maatregelen worden aangeboden zoals afleidend voeren, water aanbieden, elektrisch schrikdraad en het inzetten van geur- en smaakmiddelen. Deze alternatieven worden door verweerder onvoldoende besproken. Hierdoor is er onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieven.
5.2 Verweerder stelt dat de ontheffing voor het doden van de haas is verleend in aanvulling op de te nemen preventieve maatregelen gedurende de kwetsbare periode van gewassen. In de ontheffing is opgenomen welke preventieve maatregelen moeten zijn genomen alvorens gebruik te kunnen maken van de ontheffing voor het doden van de haas.
Afrastering voor boomgaarden, boomkwekerijen en andere kapitaalintensieve teelten kan preventief werken. Echter, indien een haas eenmaal binnen de afrastering is, kan deze in korte tijd veel schade aanrichten. Het is niet altijd mogelijk de haas naar buiten te drijven. Afschot is dan nog de enige effectieve maatregel. Bovendien stelt verweerder dat de kosten voor afscherming hoog zijn en daarom alleen voor kapitaalsintensieve teelten worden voorgeschreven. De kosten van de maatregel staan dan voor andere gewassen niet in verhouding tot de opbrengst van het gewas.
Voorts stelt verweerder dat akoestische en visuele maatregelen vaak tijdelijk een gunstig effect hebben, daarna treedt al snel gewenning op. Verweerder stelt dat het aanbieden van alternatief voedsel niet opportuun wordt geacht omdat het aanbieden van voedsel een aantrekkende werking heeft. Tot slot stelt verweerder dat de overige alternatieven uit de Faunaschade Preventiekit niet worden voorgeschreven maar in specifieke situaties wel kunnen worden toegepast.
5.3 De rechtbank stelt voorop dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij het beantwoorden van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wnb. Bij de beantwoording van deze vraag moet worden gekeken naar het doel van de ingreep, in dit geval het beperken van schade aan gewassen. Als het doden van de betrokken dieren geheel of gedeeltelijk vermijdbaar is door het treffen van geschikte en proportionele mitigerende maatregelen, is het niet verlenen van de ontheffing of vrijstelling, of het daarbij voorschrijven van dergelijke maatregelen, uitgangspunt.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en hetgeen is besproken ter zitting blijkt dat verweerder deze ontheffing ziet als een voortzetting van reeds ingezet beleid. In haar motivering waarom andere alternatieven niet bevredigend zouden zijn verwijst zij naar dit reeds ingezette beleid. Hierbij kan zij niet motiveren op welke feiten en gegevens dit beleid toentertijd is gebaseerd, noch kan zij deze motivering actualiseren. Zo kan verweerder niet onderbouwen waarom de kosten van de inzet van afrastering niet opwegen tegen de opbrengst van het gewas. Ook is niet duidelijk geworden waarom de overige alternatieven (zoals de inzet van geur- en smaakmiddelen en het afleidend voeren) niet als een andere bevredigende oplossing kunnen worden gezien. Om de huidige ontheffing te onderbouwen is het niet nodig dat alle alternatieven zoals genoemd in de Faunaschade Preventiekit Hazen worden voorgeschreven. Wel moet met een actuele onderbouwing worden aangegeven waarom deze niet worden voorgeschreven. Omdat verweerder hier toe niet in staat is, is er sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Wordt er afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding?
6.1 Eiseres stelt dat de haas op de Rode Lijst is opgenomen en dat dit betekent dat de populatie sterk tot zeer sterk is afgenomen. Gelet hierop vindt eiseres de ontheffing buitenproportioneel. Het is niet zo dat de ontheffing voor een beperkte periode van het jaar en een beperkt aantal gewassen is verleend. In het geval van boomgaarden en boomkwekerijen mogen hazen gedurende het hele jaar, behalve in het jachtseizoen, worden geschoten. Voor de meeste andere gewassen geldt een periode van vier maanden. Hierdoor is het niet uitgesloten dat het aantallen hazen nog meer achteruit zal gaan. Voor een soort op de Rode Lijst dient dit te worden vermeden. Bovendien blijkt uit het feit dat er maar 11 hazen zijn geschoten in 2019 dat de ontheffing helemaal niet nodig is.
6.2 Verweerder stelt dat de ontheffing geldt voor beperkte periodes in het jaar, voor (dreigende) schade op percelen met een beperkt aantal schadegevoelige gewassen, en alleen in aanvulling op preventieve maatregelen. In 2019 zijn in totaal 11 hazen geschoten op basis van de destijds geldende vrijstelling. In datzelfde jaar zijn 11.532 hazen geschoten tijdens de jaarlijkse opengestelde jachtperiode voor hazen. Volgens verweerder is het niet waarschijnlijk dat de ontheffing een negatief effect heeft op de instandhouding van de haas. De plaatsing op de Rode Lijst wil niet zeggen dat de haas in haar voortbestaan wordt bedreigd of dat de instandhouding in geding is. Ondanks de afname is er nog sprake van 25.000 voortplantende hazen.
6.3 De rechtbank overweegt dat de Rode Lijst afhankelijk van de mate van bedreiging verschillende categorieën kent, oplopend van ‘gevoelig’, ‘kwetsbaar’, ‘bedreigd’, ‘ernstig bedreigd’ tot ‘verdwenen’. De haas is opgenomen in de categorie ‘gevoelig’, derhalve de laagste categorie. Uit de toelichting op de Rode Lijst volgt dat de omvang van de populatie weliswaar fors is afgenomen, maar dat de staat van instandhouding niet in het geding is. Ter zitting heeft verweerder voorts stukken overlegd van de Zoogdiervereniging waaruit blijkt dat er landelijk sprake is van een matig afnemende populatie van de haas maar dat er in de provincie Zeeland sprake is van een stabiele trend. Op grond hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat door het verlenen van de aangevraagde ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige instandhouding van de haas in de provincie Zeeland. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7.1 Gelet op bovenstaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
7.2 De rechtbank heeft onderzocht of finale geschilbeslechting mogelijk is, maar ziet daartoe onvoldoende aanleiding. Naar verwachting zal de actualisatie van de motivering enige tijd in beslag nemen en de uitkomst daarvan is ook onzeker. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
7.3 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.4 Eiseres heeft verzocht om vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 55,80.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 55,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren Msc., voorzitter en mr. T. Peters en mr. L.P. Hertsig, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 1 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren, Msc., voorzitter.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet Natuurbescherming

Artikel 3.5
Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Artikel 3.8
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of van regels gesteld krachtens artikel 3.7, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 3.7, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten ontheffing kunnen verlenen, of dat provinciale staten bij verordening vrijstelling kunnen verlenen, van bij de maatregel aangewezen regels.
Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
zij is nodig:
1°.in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°.ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°.in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°.voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5°.om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
6. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6 zijn niet van toepassing op handelingen ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat het desbetreffende besluit de handelingen uitsluitend toelaat indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vijfde lid.
7. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, zijn niet van toepassing op:
a. handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2, en
b. handelingen die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, een plan of een programma als bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid, of een programma als bedoeld in artikel 1.13, eerste, zevende of achtste lid, indien:
1°.ten aanzien van het beheerplan, het plan of het programma, althans het onderdeel dat betrekking heeft op de desbetreffende handelingen, is voldaan aan het in het vijfde lid bepaalde ten aanzien van ontheffingen en vrijstellingen, en
2°.het bestuursorgaan dat het beheerplan, het plan of het programma heeft vastgesteld tevens bevoegd is voor de verlening van een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling als bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid voor dergelijke handelingen, of, als dat niet het geval is, het beheerplan, het plan of het programma is vastgesteld in overeenstemming met het bestuursorgaan dat bevoegd is voor de verlening van de ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling.
Artikel 3.10
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied;
in het algemeen belang, of
bestendig gebruik.
3. De verboden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, en b, zijn niet van toepassing op de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis voor zover deze dieren zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevinden.
Artikel 3.12
Er zijn faunabeheereenheden die voor hun werkgebied een faunabeheerplan vaststellen. Het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht geschieden overeenkomstig het faunabeheerplan.
Een faunabeheereenheid heeft de rechtsvorm van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting. In het bestuur van een faunabeheereenheid zijn in ieder geval de jachthouders uit het werkgebied van de faunabeheereenheid en maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, vertegenwoordigd. Op uitnodiging van het bestuur van de faunabeheereenheid kunnen vertegenwoordigers van andere dan de in de tweede volzin bedoelde maatschappelijke organisaties en wetenschappers op het gebied van faunabeheer deelnemen aan de vergaderingen van het bestuur en het bestuur adviseren.
Faunabeheereenheden stellen een of meer faunabeheerplannen vast voor hun werkgebied. Ten aanzien van door Onze Minister vanwege de omvang van hun leefgebieden aangewezen diersoorten stellen de faunabeheereenheden, in wier werkgebied het leefgebied is gelegen, gezamenlijk een faunabeheerplan vast.
Onderdeel van het faunabeheerplan zijn passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren.
Ten behoeve van een planmatige en doelmatige aanpak van het faunabeheer wordt het faunabeheerplan onderbouwd door trendtellingen van de populaties van in het wild levende dieren in het gebied waarop het faunabeheerplan van toepassing is.
Alvorens een faunabeheerplan vast te stellen, hoort de faunabeheereenheid de binnen haar werkgebied werkzame wildbeheereenheden over de inhoud van het plan.
Het faunabeheerplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie waarin de faunabeheereenheid werkzaam is. Ingeval een gezamenlijk faunabeheerplan is vastgesteld door faunabeheereenheden in verschillende provincies, geschiedt de goedkeuring door gedeputeerde staten van de provincie waarin het leefgebied van de soort grotendeels is gelegen, in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het leefgebied mede is gelegen. Een goedgekeurd faunabeheerplan wordt openbaar gemaakt door de betreffende faunabeheereenheid.
De faunabeheereenheid brengt jaarlijks verslag uit van de uitvoering van het faunabeheerplan aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de faunabeheereenheid werkzaam is.
Provinciale staten stellen bij verordening regels waaraan in hun provincie werkzame faunabeheereenheden en de door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplannen voldoen. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op:
de omvang en begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid;
de aard, omvang en noodzaak van de op grond van het faunabeheerplan te verrichten handelingen waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.17 wordt verleend of waartoe opdracht wordt verleend op grond van artikel 3.18;
de wijze waarop en de perioden waarin de handelingen, bedoeld in onderdeel b worden verricht, en
e vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties als bedoeld in het tweede lid in het bestuur van de faunabeheereenheid.
10. Het eerste lid is niet van toepassing op het beheer van populaties van exoten of verwilderde dieren en op de bestrijding van schadeveroorzakende exoten of verwilderde dieren.
Artikel 3.15
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, worden aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die in het gehele land schade veroorzaken.
In zoverre in afwijking van de artikelen 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, en 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, kan Onze Minister een vrijstelling van verboden als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, tweede lid, 3.5, 3.6, tweede lid, en 3.10, eerste lid, verlenen voor de bestrijding door grondgebruikers van schadeveroorzakende vogels en dieren als bedoeld in het eerste lid.
Provinciale staten kunnen bij verordening vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid of 3.10, eerste lid, aanwijzen die:
a. niet bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, zijn aangewezen;
b. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en
c. in hun provincie schade veroorzaken.
4. Provinciale staten verlenen bij verordening een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, voor de bestrijding van schadeveroorzakende vogels en dieren als bedoeld in het derde lid uitsluitend aan grondgebruikers.
5. De vrijstelling, bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt verleend voor handelingen op door de grondgebruiker gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.
6. De schade, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, heeft uitsluitend betrekking op:
a. door vogels veroorzaakte:
1°.belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren, of
2°.schade aan flora of fauna;
b. door dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, veroorzaakte:
1°.schade aan de wilde flora of fauna, of natuurlijke habitats, of
2°.ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom, en
c. door dieren van soorten als bedoeld in 3.10, eerste lid, met uitzondering van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, veroorzaakte schade behorende tot bij de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk de verordening, bedoeld in het vierde lid, omschreven categorieën van schade.
7. De grondgebruiker kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de hem ingevolge het tweede tot en met vijfde lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen doen uitoefenen.
8. Alvorens Ons een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid te doen, overlegt Onze Minister met de gedeputeerde staten van de provincies over het ontwerp daarvan.

Omgevingsverordening Zeeland 2018

Artikel 6.5
Het faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 1˚ tot en met 4˚, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1˚ tot en met 3˚ en artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h, van de wet, alsmede op de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de uitoefening van de jacht.
Artikel 6.6
Het faunabeheerplan geldt voor ten minste 5000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.
Artikel 6.7
In het faunabeheerplan wordt aangegeven dat het plan een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren heeft.
De faunabeheereenheid kan het faunabeheerplan gedeeltelijk wijzigen gedurende het in het eerste lid van dit artikel bedoelde tijdvak waarvoor het is vastgesteld.
Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de faunabeheereenheid de in het eerste lid van dit artikel bedoelde geldigheidsduur van het faunabeheerplan eenmaal met maximaal één jaar verlengen.
Artikel 6.8
Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:
de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid;
een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven;
inzicht in de samenhang tussen de jacht op de wildsoorten, het beheren van de populaties van in het wild levende dieren en het bestrijden van schade door deze dieren.
Artikel 6.9
In aanvulling op artikel 6.8 bevat een faunabeheerplan, indien sprake is van duurzaam beheer van populaties:
een beschrijving van het planmatig, gecoördineerd en duurzaam beheer van populaties en de bestrijding van schade op basis van ontheffingen van in het wild levende dieren;
kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;
een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de onder b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b. onder 1˚ tot en met 4˚, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1˚ tot en met 3˚, artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h en artikel 3.17, eerste lid van de wet die zouden worden geschaad indien niet tot beheer of schadebestrijding zou worden overgegaan;
een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel c bedoelde belangen in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;
de huidige en gewenste stand van de in onderdeel b bedoelde diersoorten;
per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel e, te bereiken;
per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel d, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel c bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
een omschrijving van passende en doeltreffende preventieve maatregelen en de mate waarin deze
maatregelen moeten worden ingezet alvorens mag worden overgegaan tot schadebestrijding;
voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;
een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel f bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;
voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de
verwachte effectiviteit van de in onderdeel f bedoelde handelingen;
een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald;
informatie, op basis van gevalideerde (onderzoeks)gegevens en de daaruit voortvloeiende inzichten, waaruit blijkt dat een gunstige staat van instandhouding van de onder b bedoelde diersoorten wordt gewaarborgd.
Artikel 6.10
In aanvulling op artikel 6.8 bevat een faunabeheerplan, indien sprake is van schadebestrijding op basis van vrijstellingen:
een beschrijving van de planmatige en gecoördineerde bestrijding van schadeveroorzakende dieren;
kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan sprake is van
schadebestrijding, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;
per diersoort een beschrijving van de handelingen die binnen de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan zijn verricht om het schaden van de in de betreffende vrijstelling bedoelde belangen te voorkomen, waaronder het, naar soort onderscheiden, aantal gedode dieren alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen.
Artikel 6.12 Goedkeuring faunabeheerplan
Teneinde voor goedkeuring als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de wet in aanmerking te komen, voldoet een faunabeheerplan aan de eisen die voortvloeien uit de wet en het in dit hoofdstuk bepaalde.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een gedeeltelijke wijziging van het faunabeheerplan als bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, en een verzoek als bedoeld in artikel 6.7, derde lid.
Artikel 6.18 Aanwijzing schadesoorten
Als schadesoorten in de provincie Zeeland worden aangewezen de soorten, genoemd in bijlage I bij deze verordening.
Artikel 6.19 Vrijgestelde handelingen
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, vierde lid en artikel 3.5, tweede lid, van de wet is het aan
de grondgebruiker toegestaan om de in bijlage J bij deze verordening genoemde schadesoorten opzettelijk te (ver)storen op de door hem gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, van de wet is het aan de grondgebruiker toegestaan om de in bijlage K bij deze verordening genoemde schadesoorten opzettelijk te doden op de door hem gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.
De in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde vrijstellingen gelden ten behoeve van de in bijlage J en K bij deze verordening bij de betreffende soort genoemde belangen, voor het hierin genoemde gebied, onder gebruik van de hierin genoemde middelen en onder de hierin genoemde voorschriften en beperkingen.

Voetnoten

1.Omdat de grondgebruikers vanaf die datum niet meer voor schadevergoeding in aanmerking komen.
3.ECLI:NL:RVS:2018:2234 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)