ECLI:NL:RBZWB:2022:1053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10084
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na herbeoordeling door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2022, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV inzake de beëindiging van zijn WIA-uitkering behandeld. Eiser, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen vanwege 100% arbeidsongeschiktheid, kreeg deze uitkering beëindigd per 17 juni 2020, omdat het UWV had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische klachten, waaronder hartklachten, astma en een verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen voldoende op de hoogte waren van eisers klachten. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het UWV kon onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag lagen, terecht waren geacht. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en een proceskostenvergoeding van € 1.518,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I. Amghar,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker glasvezel bij [naam onderneming] via [naam uitzendbureau] Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychosomatische klachten.
Het UWV heeft aan eiser met ingang van 3 mei 2019 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% omdat er onvoldoende functies geduid konden worden en dus geen verdiencapaciteit vastgesteld kon worden.
Bij besluit van 16 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV, naar aanleiding van een herbeoordeling op verzoek van de (ex-)werkgever [naam uitzendbureau] eisers WIA-uitkering beëindigd met ingang van 17 juni 2020, omdat eiser minder dan 35% (15,17%) arbeidsongeschikt is. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is ten opzichte van de datum van toekenning van de WIA ongewijzigd, maar de arbeidsdeskundige kon nu wel genoeg functies duiden en dus een verdiencapaciteit vaststellen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 15,17% en daarom de WIA-uitkering heeft beëindigd per 17 juni 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De arts heeft dossieronderzoek verricht en eiser gezien op 5 maart 2020. Hij constateert dat eiser vermoeidheid, bewegingsproblematiek en neerslachtige gevoelens ervaart. De arts geeft aan dat eiser eerder is gezien bij een Eerstejaars Ziektewet Beoordeling (EZWB). De huidige problematiek is onveranderd ten opzichte van die EZWB, gezien de onderzoeksbevindingen op het spreekuur, waardoor de belastbaarheid ook hetzelfde blijft.
De verzekeringsarts b&b heeft het medisch dossier van eiser bestudeerd en hij heeft eiser gezien op de hoorzitting van 22 september 2020. In de bezwaarprocedure en bij de hoorzitting is door eiser geen nieuwe medische informatie aangedragen waaruit blijkt dat eiser meer beperkt zou zijn dan is vastgelegd door de primaire arts. De arts heeft eiser gezien op 5 maart 2020 en geconstateerd dat eiser nog steeds dezelfde klachten heeft als tijdens de EZWB en de verzekeringsarts b&b heeft gedurende de hoorzitting geen aanleiding gezien om van dit standpunt af te wijken. Wat betreft de rugklachten geeft de verzekeringsarts nog aan dat eiser langdurig in een houding kan zitten zonder pijnequivalenten. Daarnaast worden drukverhogende momenten niet spontaan pijnprovocerend genoemd en er worden evenmin krachtsverlies of sensibiliteitsstoornissen genoemd. Wat betreft een urenbeperking geldt dat de arts geen aanleiding heeft gezien om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts B&B kan zich daarin vinden. Als eiser werkt in passende arbeid, conform de FML, is er geen reden om vanuit energetisch of preventief oogpunt een urenbeperking aan te nemen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 5 maart 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten, waaronder hartklachten, astma, stress gerelateerde klachten, pijn aan de nek en rug en vermoeidheidsklachten. Naast deze klachten heeft eiser een verstandelijke beperking (IQ 45). Hierdoor ervaart eiser problemen met leren en met zijn gedrag. Eiser bezit geen sociale vaardigheden en is enkel in staat om simpele routinematige handelingen uit te voeren. Ten onrechte is geen beperking aangenomen op onder andere concentratie en verdelen van aandacht, inzicht in eigen kunnen en doelmatig en zelfstandig handelen. Voorts is eiser aangewezen op volledig voorgestructureerd en routineafhankelijk werk. Daarnaast is eiser, gelet op onder meer zijn vermoeidheidsklachten, niet in staat om veertig uur per week te werken.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder hartklachten en vermoeidheidsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de (verzekerings)artsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b alle beschikbare medische informatie heeft gezien en heeft meegewogen bij de beoordeling van eisers belastbaarheid. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Daarnaast hebben zowel de arts als de verzekeringsarts b&b eiser gezien op het spreekuur of de hoorzitting waardoor ze zich een voldoende representatief beeld van eiser hebben kunnen vormen. Zo is de verzekeringsarts b&b ingegaan op de angstklachten, de pijnklachten aan de nek en rug en heeft de verzekeringsarts b&b zijn beargumenteerde visie gegeven op de gestelde verstandelijke beperking (IQ 45). Verder is de verzekeringsarts b&b ingegaan op de sociale vaardigheden van eiser, heeft hij aangegeven waarom hij van mening is dat er geen noodzaak is tot volledig voorgestructureerd werk en heeft hij geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. Als eiser werkt in passende arbeid, conform de FML is er volgens de verzekeringsarts b&b geen reden om vanuit energetisch of preventief oogpunt een urenbeperking aan te nemen.
Gelet op het bovenstaande, het feit dat eiser geen nieuwe medische informatie heeft aangedragen om zijn beroepsgronden te onderbouwen en het feit dat eiser op dit moment nergens onder behandeling is, ziet de rechtbank geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b. Er is daarom onvoldoende reden om een medisch deskundige (verzekeringsarts) te benoemen. De rechtbank wijst het verzoek daartoe, dat door gemachtigde van eiser ter zitting is gedaan, af.
Niet gebleken is dat in de FML van 5 maart 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180).
In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) op 24 maart 2021 gerapporteerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige wat betreft de geduide functies. De indexering van het maatmanloon wordt door de bezwaararbeidsdeskundige wel gewijzigd omdat die door de arbeidsdeskundige niet juist is toegepast. Hierdoor wijzigt het arbeidsongeschiktheidspercentage van 15,17% naar 13,51%. Het blijft dus nog steeds onder de 35%.
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat de hiervoor genoemde functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat door de arbeidsdeskundige wordt uitgegaan van een onjuiste beoordelingsdatum. De arbeidsdeskundige is uitgegaan van 10 april 2020 in plaats van 15 januari 2020, dan wel de datum van de FML: 5 maart 2020. De actualiseringsdatum van de functies wikkelaar (Sbc-code 267053) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 11180) zijn gelegen na de beoordelingsdatum. Dit is in strijd met vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. In de beslissing op bezwaar is niet ingegaan op de arbeidsdeskundige bezwaren van eiser. Ten onrechte is het dossier niet voorgelegd aan een arbeidsdeskundige b&b voor een heroverweging.
Wat betreft de inhoud van de functies heeft eiser aangevoerd dat de functie administratief medewerker (Sbc-code: 315133) niet passend is vanwege een overschrijding op de aspecten 1.9.5 en 7.1. Eiser is van mening dat de functie niet uit voorspelbare werksituaties bestaat en dat er sprake is van diverse uiteenlopende (ingewikkelde) taken. Dit blijkt ook uit het feit dat er problemen kunnen ontstaan die met inventiviteit opgelost moeten worden. Eiser is gelet op zijn verstandelijke beperking hier niet toe in staat.
5.3
De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat de arbeidsdeskundige is uitgegaan van een onjuiste beoordelingsdatum niet. De WIA-uitkering is beëindigd met ingang van 17 juni 2020. De werkgever heeft geen datum aangegeven in het verzoek van 12 december 2019 tot herbeoordeling van de WGA-uitkering. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de vaste rechtspraak dat de datum in geding de datum is waarop aan het einde van de uitlooptermijn de uitkering wordt beëindigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:220, r.o. 4.2). Het UWV heeft voor de beoordeling van de actualiteit van de geduide functies dus kunnen aansluiten bij de datum waarop de WIA-uitkering is beëindigd. De datum van actualisatie van de geduide functies ligt voor deze datum.
De rechtbank stelt vast dat pas in beroep de geschiktheid van eiser voor de geduide functies voldoende is toegelicht, namelijk door de arbeidsdeskundige b&b in de rapportage van 24 maart 2021. In deze rapportage geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat de functie administratief medewerker (Sbc-code 315133) het verrichten van eenvoudig kantoorwerk ter ondersteuning van anderen inhoudt waarbij geen sprake is van ingewikkelde taken. Daarnaast zijn de op te lossen problemen vooral praktisch van aard en vereist het oplossen hiervan maximaal opleidingsniveau 2. Eiser voldoet hieraan omdat zijn opleidingsniveau 3 is. Tevens worden er door de verzekeringsarts b&b geen beperkingen gesteld ten aanzien van eisers cognitieve vermogens die van invloed zouden kunnen zijn op het probleemoplossend vermogen. Gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige b&b is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in de functie administratief medewerker (Sbc-code 315133) niet wordt overschreden.
De hiervoor genoemde functies mochten dus worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 juni 2020 heeft vastgesteld op 13,51%.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 17 juni 2020.
Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor overwogen, het UWV pas in beroep de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat deze functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
7. Proceskosten en griffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-. Er bestaat geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure. Artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend worden vergoed voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen. Hiervan is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier op 3 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.