ECLI:NL:RBZWB:2022:1026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
02/244578-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging met een nepvuurwapen

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2021 in Oudenbosch een poging tot zware mishandeling en bedreiging met een nepvuurwapen heeft gepleegd. De verdachte heeft geprobeerd een ander zwaar te mishandelen door met een zakmes te steken, waarbij het oor van het slachtoffer is geraakt. Daarnaast heeft hij doodsbedreigingen geuit, waarbij hij een nepvuurwapen toonde. De rechtbank heeft de zaak op 16 februari 2022 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, met de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging zware mishandeling en bedreiging, en hem een gevangenisstraf van 220 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van €800,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade afgewezen, omdat er onvoldoende verband was met de bewezen feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/244578-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman: I. Azarkan, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd een ander zwaar te mishandelen of heeft mishandeld (feit 1) en dat hij die ander heeft bedreigd (feit 2).
De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft aangever met een zakmes gestoken, waarbij hij het oor van aangever heeft geraakt. Door te steken in de richting van het hoofd, had verdachte ook het oog of de hals van aangever kunnen raken en zwaar lichamelijk letsel bij hem kunnen veroorzaken. Daarmee kan het handelen van verdachte worden gekwalificeerd als een poging zware mishandeling.
Verdachte heeft verder doodsbedreigingen geuit tegen aangever en daarbij een nepvuurwapen laten zien. Hierdoor heeft bij aangever de redelijke vrees kunnen ontstaan dat hij het leven zou laten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van feit 1 wegens gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent aangever met een mes te hebben gestoken en een dergelijk insteken is ook niet gezien door getuigen, terwijl zij wel (een deel van) de ruzie hebben waargenomen. Daarnaast past het bij aangever geconstateerde letsel, een oppervlakkige wond bij het oor, niet bij het krachtig steken met een mes. Wel heeft verdachte aangever een klap gegeven met zijn vuist, terwijl hij een ring droeg. Het is mogelijk dat daardoor het letsel bij aangever is veroorzaakt. Voor feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
3.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
De verklaring van aangever dat hij door verdachte is gestoken met een zakmes en dat hij daardoor gewond is geraakt aan zijn linkeroor, vindt steun in meerdere objectieve bewijsmiddelen. Getuige [getuige 1] heeft het laatste deel van de ruzie tussen verdachte en aangever waargenomen en heeft toen gezien dat verdachte een zakmes in zijn hand had. Daarnaast past de bij aangever geconstateerde verwonding, een
snijwond bij het linkeroor, bij het steken met een zakmes. Ditzelfde geldt voor de vastgestelde beschadiging aan de bandana die aangever droeg ten tijde van het steekincident; in de bandana zat een klein gaatje ter hoogte van het linkeroor van aangever. Wanneer het voorgaande wordt bezien in samenhang met het gegeven dat aangever ook zichzelf heeft belast – ook hij heeft een mes gepakt nadat hij was gestoken – zijn er geen redenen om aan zijn verklaring te twijfelen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het steekincident heeft plaatsgevonden zoals door aangever is verklaard bij de politie.
Dat de verwonding van aangever mogelijk is veroorzaakt door een vuistslag van verdachte terwijl hij een ring droeg, vindt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Niet alleen strookt dit scenario niet met de bewijsmiddelen, maar ook komt verdachte pas ter zitting met dit verhaal. Zijn verklaring op zitting is echter op belangrijke punten in strijd met zijn eerdere verklaring en bij kritisch doorvragen wilde verdachte niet meer antwoorden. Het geschetste alternatieve scenario is daarmee niet aannemelijk gemaakt door de verdediging.
De vervolgvraag is hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Vast staat dat verdachte op korte afstand met een zakmes in de richting van het hoofd van aangever heeft gestoken en dat hij het oor van aangever heeft geraakt. De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat verdachte het oog of de hals van aangever had kunnen raken met blijvend letsel tot gevolg. Zij is dan ook van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hij
heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou veroorzaken. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 2
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Zowel aangever als verdachte verklaren dat zij woorden kregen en dat verdachte op enig moment een pistool pakte. Bij gebreke van nader onderzoek aan dit pistool (het pistool is niet teruggevonden), gaat de rechtbank op dit punt uit van de verklaring van verdachte en acht zij bewezen dat verdachte een nepvuurwapen bij zich droeg.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte het nepvuurwapen ook heeft getoond aan aangever en dat hij daarbij de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. De verklaring van aangever wordt namelijk op deze onderdelen in sterke mate ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . [getuige 2] heeft de ruzie tussen aangever en verdachte – door [getuige 2] respectievelijk omschreven als ‘de donkere man’ en ‘de andere man’ – waargenomen vanaf het begin tot het moment dat aangever van verdachte wegrende. [getuige 2] zag dat aangever bang was en dat verdachte kwaad reageerde. Er werd veel geroepen; verdachte zei iets over de moeder van aangever, en verdachte had een pistool in zijn hand. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] ook op andere details met elkaar overeenstemmen en concludeert op basis daarvan dat verdachte de aanvallende partij was en dat aangever zichzelf probeerde te verdedigen. Deze context past bij dat wat verdachte wordt verweten.
De rechtbank is van oordeel dat door de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zijn moeder het leven zou laten. Zij komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op 11 september 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever] met een mes in en/of tegen het hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 11 september 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Wat? Ik ga jou blazen! Ik ga jouw moeder vermoorden!" en “Ik ben Mocromaffia! Ik ben [naam] ! Ik ga jou vermoorden. Ik ga jouw moeder vermoorden!”, en waarbij hij, verdachte, die [aangever] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, toonde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 233 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is oplegging gevorderd van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en is verzocht om deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 11 september 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan bedreiging. Op genoemde datum is verdachte op pad gegaan met een zakmes en (nep)vuurwapen op zak. Bij een loempiatent naast de [bedrijf] in Oudenbosch heeft hij om een kleinigheid de confrontatie met het slachtoffer gezocht. Verdachte koos ervoor om het door hem meegenomen zakmes te gebruiken en stak hiermee het slachtoffer die daardoor gewond raakte aan zijn oor. Ook heeft verdachte meerdere doodsbedreigingen geuit richting het slachtoffer, waarbij hij zijn (nep)vuurwapen liet zien op zo’n wijze dat dit duidelijk zichtbaar was voor het slachtoffer en omstanders.
Het spreekt voor zich dat het slachtoffer enorme angst heeft doorstaan. Dit blijkt ook uit het schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland (gevoegd bij de vordering schadevergoeding van 21 november 2021). Daarin is te lezen dat het slachtoffer ten tijde van de confrontatie extreme angst had voor verdachte. Ook nadien heeft het slachtoffer psychische problemen ondervonden door wat hem is overkomen. Hij had concentratieproblemen bij de uitvoering van zijn werk en had last van herbelevingen.
De rechtbank vindt het zeer verontrustend dat verdachte op straat niet alleen een steekwapen en een (nep)vuurwapen bij zich droeg, maar die ook om niets heeft gebruikt. Daarnaast zijn de feiten gepleegd in de nabijheid van de ingang van een supermarkt waar doorgaans veel personen aanwezig zijn. Verdachte moet dus hebben geweten dat zijn daden ook gezien zouden kunnen worden door anderen. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem angst aangejaagd, maar heeft verdachte ook bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is in beginsel een gevangenisstraf van meerdere maanden geïndiceerd.
De rechtbank slaat verder acht op de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 10 februari 2022. Daarin wordt vermeld dat de leefgebieden huisvesting en psychosociaal functioneren de nodige zorgsignalen met zich mee brengen en dat er zorgsignalen zijn over de copingvaardigheden van verdachte. Verdachte meent zelf zijn leven op de rit te hebben en zegt mee te willen werken aan eventuele bijzondere voorwaarden, maar een intrinsieke motivatie lijkt te ontbreken. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld en adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf onder oplegging van een drietal voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en deelname aan gedragsinterventie (agressie/impulscontrole/copingvaardigheden).
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 220 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Een deel daarvan, te weten 60 dagen, zal voorwaardelijk worden opgelegd. Verdachte lijkt namelijk zonder enige aanleiding de confrontatie met het slachtoffer te hebben opgezocht, heeft niet geschroomd om wapens mee te nemen én te gebruiken en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. Door oplegging van een voorwaardelijk strafdeel hoopt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden, dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast maakt een deels voorwaardelijke straf oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk, waaronder een contactverbod met het slachtoffer, wat de rechtbank noodzakelijk acht.
Gezien al het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om te bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 1.433,11, waarvan € 43,11 voor materiële schade en € 1.390,00 voor immateriële schade.
Ten aanzien van de gestelde materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de gedragingen van de benadeelde partij – te weten het pakken van een stanleymes ter eigen verdediging en het nadien provocerend optreden richting verdachte – niet kan worden afgeleid dat de benadeelde partij geen angst had voor verdachte. Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten bestond acuut gevaar voor de benadeelde partij. In zo’n stressvolle en beangstigende situatie reageert ieder mens anders. Dat de benadeelde partij ter verdediging in de (terug)vechtmodus schoot, vindt de rechtbank in het geheel niet onbegrijpelijk. De gedragingen van de benadeelde partij staat dan ook niet in de weg aan toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 800,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 september 2021.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Poging zware mishandeling;
feit 2:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 220 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering.
* dat verdachte zich uiterlijk op
7 maart 2022 te 09:00 uurzal melden bij de reclassering op het adres Langendijk 34, 4819 EW te Breda en zich daarna zal blijven melden gedurende een door de reclassering te bepalen periode, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer [aangever] , zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een interventie gericht op agressie, impulsen en copingvaardigheden, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de reclassering aan verdachte zullen worden gegeven; verdachte heeft de inspanningsverplichting hieraan deel te nemen en de interventie tot een positief eind te brengen.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van
€ 800,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 september 2021 tot en met de dag der algehele voldoening;
- wijst af de overig gevorderde vergoeding voor immateriële schade ad € 590,00;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde vergoeding ad € 43,11 voor materiële schade en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 800,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 september 2021 tot en met de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 16 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, R.J.H. de Brouwer en M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 maart 2022.
Mr. De Boer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.