4.2.In artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp is bepaald dat de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, worden ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
en verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
In artikel 2.10, tweede lid, van de Wet Brp is bepaald dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, geen gegevens worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
In artikel 2.17 van de Wet Brp is bepaald dat bij de inschrijving van een vreemdeling op grond van artikel 2.4, gegevens inzake de geboortedatum en de nationaliteit die niet als zodanig kunnen worden opgenomen overeenkomstig de artikelen 2.8 en 2.15, worden ontleend aan een mededeling daarover van Onze Minister van Justitie en Veiligheid voor zover deze gegevens door hem zijn vastgesteld in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland.
5. Voorop dient te worden gesteld, zoals ook volgt uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraken van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:305) en 25 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3255), dat de gegevens in de Brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de Brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet Brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Het ligt op de weg van de verzoeker om bewijzen over te leggen op basis waarvan de inschrijving in de Brp aangepast kan worden.
Daarnaast blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Brp dat artikel 2.10, tweede lid, van deze wet onder meer ertoe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de Brp worden opgenomen op grond van geschriften die in verband met processueel of materieel Nederlands internationaal privaatrecht in strijd moeten worden geacht met de Nederlandse openbare orde (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 128). Dit betekent dat een buitenlandse akte of rechterlijke uitspraak in dit verband ervan blijk moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd.
6. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit, dat eiser met de geboortedatum ’0000’ in de Brp is geregistreerd, niet maakt dat moet worden aangenomen dat er reeds daarom sprake is van een onjuiste registratie. Er zal ook onomstotelijk moeten vaststaan dat de geboortedatum ’01-01’ (1 januari) 1961 wel juist is.
7. Aan de echtheid van de door eiser overgelegde documenten (geboorteakte en rechterlijke uitspraak) wordt door het college op zich niet getwijfeld.
Het college heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat uit de overgelegde rechterlijke beschikking niet blijkt op basis van welke informatie de rechtbank heeft vastgesteld dat de geboortedatum van eiser 1 januari 1961 is. Eiser heeft in bezwaar aangegeven dat de rechterlijke uitspraak is gebaseerd op onderzoek en bevestigd door getuigen. Het college heeft eiser daarop in de gelegenheid gesteld om documenten te overleggen op grond waarvan de rechtbank de geboortedatum 1 januari 1961 heeft vastgesteld.
Eiser heeft vervolgens geen documenten overgelegd, maar zijn gemachtigde heeft wel per email gereageerd:
“Mijn cliënt heeft aan een familielid een machtiging gegeven om zijn geboortedatum naar 1 januari 1961 te laten wijzigen. Hiervoor stond meneer alleen geregistreerd met een geboortejaar. Vervolgens heeft de rechtbank onderzoek gedaan naar de geboortedatum van meneer door getuige te horen die aanwezig waren bij de geboorte van mijn cliënt. Maar ook door de registratie van de geboorte van mijn cliënt in zijn geboortestad te raadplegen. Op grond hiervan heeft de rechtbank de beslissing genomen dat de geboortedatum van mijn cliënt inderdaad 1 januari 1961 is.”.
Het college heeft daarover overwogen dat daaruit niet blijkt op basis van welke informatie de Marokkaanse rechtbank heeft vastgesteld dat de geboortedatum van eiser 1 januari 1961 is.
Eiser heeft in beroep gewezen op de apostille op de rechterlijke uitspraak, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze laat zien dat de uitspraak door een bevoegde instantie is gedaan en dat deze om die reden als betrouwbaar moet worden gezien. Het college heeft daarover in het bestreden besluit terecht overwogen dat uit de apostille weliswaar blijkt dat het document door een bevoegde instantie is afgegeven, maar dat dit niets zegt over de wijze waarop de geboortedatum is vastgesteld.
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank met het voorgaande voldoende gemotiveerd waarom het vindt dat met de overgelegde rechterlijke uitspraak van 15 augustus 2018 niet onomstotelijk is bewezen dat de geboortedatum van eiser 1 januari 1961 is. Omdat de gegevens op de overgelegde akten aan de rechterlijke uitspraak zijn ontleend, heeft het college terecht aangenomen dat ook aan deze documenten geen betekenis kan worden toegekend in het kader van de toepassing van de Wet Brp.
8. Het college heeft op grondslag van artikel 2.17 van de Wet Brp de IND verzocht om mededeling te doen omtrent de bij haar geregistreerde geboortedatum van eiser. De IND heeft daarop bij brief van 15 januari 2020 meegedeeld dat eiser in haar systeem is geregistreerd met de geboortedatum 1 juli 1961.
Het college heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn geboortedatum in de Brp overeenkomstig de mededeling van de IND te laten aanvullen, dus 1 juli 1961. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij van dat aanbod geen gebruik wil maken, aangezien hij geregistreerd wenst te zijn met de geboortedatum 1 januari 1961.
9. Op basis van wat hiervoor is overwogen, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden besloten om niet over te gaan tot correctie van de van eiser in de Brp geregistreerde geboortedatum. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.