4.8Invordering: dwangsom verbeurd?
Het college heeft bij de primaire besluiten II een bedrag van € 6.019,37 van eiseres ingevorderd, bestaande uit de verbeurde dwangsom van € 6.000,- in verband met het verhuren van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingplan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 december 2019.
Eiseres heeft aangevoerd dat het college niet tot invordering heeft kunnen besluiten, omdat er geen dwangsom is verbeurd. Er heeft volgens eiseres geen overtreding plaatsgevonden van artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo.
Het college heeft aan het standpunt dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd ten grondslag gelegd dat de contactgegevens van eiseres na afloop van de begunstigingstermijn nog vermeld waren op de eigen website van de recreatiewoning. Daaraan is ter zitting toegevoegd dat uit navraag bij het gezamenlijke verhuurbureau is gebleken dat eiseres daar niet bij was aangesloten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat de contactgegevens van eiseres op de website vermeld staan en dat zij niet is aangesloten bij het gezamenlijk verhuurbureau onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat eiseres artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 37.3 van de planregels heeft overtreden. Deze feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet de aanname dat ter plaatse daadwerkelijk verblijfsrecreatie heeft plaatsgevonden, op een wijze anders dan via bedrijfsmatige exploitatie.
De primaire besluiten II zullen worden vernietigd.
5. Het beroep is gegrond.
Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover het bezwaar tegen de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo ongegrond is verklaard.
De rechtbank zal het college opdragen in zoverre een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo zal worden herroepen en eiseres daarnaast voor haar inkomsten afhankelijk is van de verhuur van de recreatiewoning ziet de rechtbank aanleiding om in afwachting van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. De voorlopige voorziening bestaat eruit dat het primaire besluit I wordt geschorst voor zover daarin aan eiseres een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo. Deze voorlopige voorziening vervalt na zes weken nadat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar heeft genomen.
Het bestreden besluit zal daarnaast worden vernietigd voor zover het bezwaar tegen de primaire besluiten II ongegrond is verklaard. Daarnaast zullen de primaire besluiten II worden herroepen.
6. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb en daarnaast het beroep gegrond verklaart, moeten verweerders aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb en daarnaast het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerders in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
In het Bpb is limitatief bepaald welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van artikel 1 van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, voor zover thans van belang, uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende, (…).
Verweerders worden veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).
Eiseres heeft daarnaast gevraagd om vergoeding van haar reiskosten tot een bedrag van
€ 43,60. Ter zitting is namens verweerders verklaard dat dat bedrag redelijk is. De rechtbank zal verweerders dan ook veroordelen tot betaling van dit bedrag.
Eiseres heeft tot slot gevraagd om vergoeding van een bedrag van € 70,- aan beslagkosten. Vergoeding van die kosten kan niet worden geschaard onder één van de categorieën van kosten die in artikel 1 van het Bpb zijn genoemd. De rechtbank wijst het verzoek om verweerders tot vergoeding van die kosten te veroordelen dan ook af.