ECLI:NL:RBZWB:2021:986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_669 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor huisvesting arbeidsmigranten met voorlopige voorziening

Op 5 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de duur van 10 jaar voor het bouwen van drie woonunits voor de huisvesting van 24 arbeidsmigranten op het perceel [adres 1]. Verzoekers, die een tuinbouwbedrijf exploiteren, vreesden voor de gevolgen van deze huisvesting voor hun woon- en leefmilieu en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 februari 2021 hebben verzoekers hun bezwaren toegelicht, waaronder de zorgen over de controle op de naleving van vergunningsvoorwaarden en de impact van de huisvesting op het lokale wegennet.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter stelde vast dat de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de belangenafweging door verweerder voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de naleving van de vergunningvoorschriften door de derde partij en dat de zorgen van verzoekers over de belasting van het wegennet niet onderbouwd waren. Uiteindelijk werd het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/669 WABO VV

uitspraak van 5 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1.
[naam maatschap], te [plaatsnaam] , verzoekster sub 1;
2.
[verzoekers] ,te [plaatsnaam] , verzoekers sub 2,
gemachtigde: mr. J.P.M.M. Heijkant
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster], te [plaatsnaam] , vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. H.G.M. van der Westen.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 17 december 2020 (bestreden besluit) waarbij aan derde partij omgevingsvergunning is verleend voor de duur van maximaal 10 jaar voor het bouwen van drie woonunits voor de huisvesting van 24 arbeidsmigranten op het perceel [adres 1] .
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 februari 2021. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde mr. J.P.M.M. Heijkant. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] . Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden mr. H.G.M. van der Westen, [naam x] en [naam y] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Derde partij exploiteert een agrarisch bedrijf dat zich volledig richt op de teelt van aardbeien op de locatie [adres 2] en op de locatie [adres 1] .
Op 16 oktober 2020 heeft derde partij een omgevingsvergunning gevraagd voor het plaatsen van drie woonunits voor de huisvesting van 24 arbeidsmigranten op het perceel [adres 1] .
Het bouwplan is in strijd met het de agrarische bestemming die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Dongen buitengebied” op het perceel rust.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder medewerking verleend aan het afwijken van dit bestemmingsplan door met toepassing van artikel 4, lid 11, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor een termijn van 10 jaar.
2. Verzoekers exploiteren een tuinbouwbedrijf op het perceel [adres 3] en hebben aangegeven dat de drie woonunits in hun zicht worden geplaatst, op ongeveer 5,75 m afstand van de perceelsgrens. Zij hebben aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen wat de huisvesting van de arbeidsmigranten voor hun woon- en leefmilieu betekent. Zij vragen zich af of, en zo ja, hoe verweerder gaat controleren of derde partij zich houdt aan de vergunningsvoorwaarden, waaronder de aangegeven gebruiksperioden en de toegestane aantallen arbeidsmigranten. Daarnaast betwijfelen verzoekers of derde partij wel beschikt over de vereiste huisregels en zo ja, of het toezicht wel toereikend zal zijn. Voorts hebben zij aangegeven dat de exploitatievergunning, de planschadeovereenkomst en privaatrechtelijke overeenkomst tot landschappelijke inpassing van de units ontbreken. Dat geen sprake zal zijn van onevenredige belasting van het wegennet achten verzoekers niet onderbouwd en zij missen ontspanningsmogelijkheden voor de arbeidsmigranten. Zij hebben ook alternatieve locaties aangedragen, maar dit is door verweerder terzijde geschoven. Ten slotte vragen verzoekers zich af of verweerder wel rekening gehouden heeft met de covid-19 pandemie en de daaraan verbonden coronaregels. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Artikel 4, lid 11, van Bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevings-vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
5. Verweerder heeft de “Beleidsregel tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019” vastgesteld (hierna: de Beleidsregel). Daarin heeft verweerder aangegeven – voor zover hier van belang – dat een afwijking slechts wordt toegepast ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied indien wordt voldaan aan de nader genoemde voorwaarden.
5.1
Als voorwaarden zijn onder meer genoemd de aanwezigheid van huisregels, een exploitatievergunning, een planschadeovereenkomst en een privaatrechtelijke overeenkomst tot landschappelijke inpassing van de units. Deze door verzoekers gemiste documenten zijn door verweerder op 23 februari 2021 naar de rechtbank gestuurd. Dit is overeenkomstig artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. Voorts overweegt de rechtbank dat, indien aan deze documenten nog gebreken kleven, verweerder deze gebreken uiterlijk bij het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers kan herstellen. Voor wat betreft de privaatrechtelijke overeenkomst tot landschappelijke inpassing van de units overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers daarbij geen partij zijn. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, in onder meer de uitspraak van 9 september 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6571, is op zich niet onaannemelijk dat een beplantingsplan integraal zal worden uitgevoerd en dat aldus de privaatrechtelijke overeenkomst zal worden nagekomen. Dit neemt echter niet weg dat onvoorziene omstandigheden er toe kunnen leiden dat die overeenkomst alsnog niet (helemaal) wordt nagekomen. Zo is denkbaar dat een rechtsopvolger van vergunninghouder zich niet gebonden acht aan die overeenkomst en niet overgaat tot (volledige) landschappelijke inpassing. Objectief bezien acht de voorzieningenrechter de afdwingbaarheid van de landschappelijke inpassing beter geregeld indien de uitvoering ervan als voorschrift wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder kan dit aspect betrekken bij zijn beslissing op de bezwaren van verzoekers.
5.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor de twijfel van verzoekers over de naleving van vergunningvoorschriften door derde partij en de controle daarop door verweerder. Als derde partij de voorschriften overtreedt en verweerder niet uit eigen beweging handhavend daartegen optreedt, dan kunnen verzoekers altijd nog om handhaving verzoeken. Op voorhand vormt dit geen reden om de gevraagde vergunning te weigeren. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de woonunits om de arbeidsmigranten er overeenkomstig de coronaregels te kunnen laten verblijven.
5.3
Daarnaast deelt de voorzieningenrechter niet de vrees van verzoekers dat het lokale wegennet onevenredig belast zal gaan worden. Een van de voorwaarden in de Beleidsregel luidt dat slechts wordt meegewerkt aan huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op de agrarische bedrijfslocatie waar ze tijdelijk zijn gehuisvest. Dit betekent dat geen grote toename aan verkeersbewegingen te verwachten is. Verder is in het parkeerplan van derde partij rekening gehouden met ten minste 24 parkeerplaatsen op eigen terrein.
5.4
Met betrekking tot de door verzoekers aangedragen alternatieve locaties voor de woonunits stelt de voorzieningenrechter voorop dat verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die voorligt. Indien het plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan volgens vaste jurisprudentie het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking aan verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1768. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand duidelijk was dat alternatieve locaties beschikbaar zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kon worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
5.5
Derde partij heeft ter zitting aangegeven dat hij al 15 jaar een tuinbouwbedrijf exploiteert en dat de huisvesting is bedoeld voor een vaste groep van arbeidsmigranten, waarin weinig verloop zit. De arbeidsmigranten kunnen in hun vrije tijd naar tv kijken en de woonunits zijn zodanig gesitueerd dat een binnenplaatsje ontstaat waar ze elkaar kunnen ontmoeten. Derde partij heeft voorts verklaard dat hij in al die jaren nog nooit heeft hoeven op te treden tegen overmatig alcoholgebruik door arbeidsmigranten die bij hem in dienst zijn. De woonunits komen op 5,75 m van de perceelgrens en de afstand tot de woning van verzoekers sub 2 bedraagt ongeveer 13 meter. De voorzieningenrechter onderkent dat de huisvesting van de arbeidsmigranten door verzoekers zal worden ervaren als een inbreuk op hun woon- en leefmilieu. Maar gelet op de in de Beleidsregel genoemde voorwaarden en de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet staande gehouden worden dat verweerder niet in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen aan de belangen die gediend zijn met de huisvesting van de arbeidsmigranten voor een periode van 10 jaar.
6. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning moet worden afgewezen. Gegeven dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 5 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.