Op 7 januari 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door drs. mr. F.A.M. Pouls. Het verzoek was gericht tegen mr. Van Roij, de rechter die belast was met de behandeling van de bestuursrechtelijke zaken met de nummers BRE 19/4421 en BRE 19/4422. De verzoekers voerden aan dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechter hen op korte termijn had opgeroepen voor een zitting zonder voldoende voorbereidingstijd, wat volgens hen in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om een zitting op korte termijn te plannen werd als een procesbeslissing beschouwd, waarover de wrakingskamer geen oordeel kon vellen.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking in beide zaken kennelijk ongegrond en besloot dat de behandeling van de zaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.