ECLI:NL:RBZWB:2021:97

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
380384/HA RK 20-257 en 380958/HA RK 20-270
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 7 januari 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door drs. mr. F.A.M. Pouls. Het verzoek was gericht tegen mr. Van Roij, de rechter die belast was met de behandeling van de bestuursrechtelijke zaken met de nummers BRE 19/4421 en BRE 19/4422. De verzoekers voerden aan dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechter hen op korte termijn had opgeroepen voor een zitting zonder voldoende voorbereidingstijd, wat volgens hen in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om een zitting op korte termijn te plannen werd als een procesbeslissing beschouwd, waarover de wrakingskamer geen oordeel kon vellen.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking in beide zaken kennelijk ongegrond en besloot dat de behandeling van de zaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
locatie Breda
zaaknummer 380384/HA RK 20-257 en 380958/HA RK 20-270
beslissing van 7 januari 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoekers.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de zaken met nummers BRE 19/4421 en BRE 19/4422;
  • het wrakingsverzoek van verzoekers ontvangen op 17 december 2020, waarbij zaaknummer 380384/HA RK 20-257 ziet op [naam verzoeker 1] en zaaknummer 380958/HA RK 20-270 ziet op [naam verzoeker 2] .

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Roij, hierna te noemen de rechter, die belast is met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 19/4421 ( [naam verzoeker 2] ) en BRE 19/4422 ( [naam verzoeker 1] ). Het verzoek is in beide zaken ingediend door de gemachtigde van verzoekers, drs. mr. F.A.M. Pouls.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het verzoek

3.1.
Door verzoekers is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
3.2.
Verzoekers lichten toe dat de rechter per brief van 26 november 2020 heeft besloten het onderzoek te heropenen. Vervolgens is het verzoek bij hen gedaan op 16 december 2020 rond 17.00 uur om op 17 december om 11.15 uur bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te verschijnen voor een zitting. Dit is naar hun mening in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu er geen redelijke termijn is om de zaken voor te bereiden.

4.De beoordeling in beide zaken

4.1.
Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Te onderzoeken is vervolgens of de door verzoekers aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert
– objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Uit de procesdossiers volgt dat de zaken na de zitting van 20 november 2020 door de rechter zijn heropend om verzoekers te laten reageren op het ter zitting ingebrachte standpunt van de inspecteur van de belastingdienst dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn omdat deze te laat zijn ingediend.
Verzoekers hebben hier twee weken de tijd voor gekregen. Zij hebben gereageerd bij brief van 7 december 2020. Uit deze brief en de overige stukken lijkt te volgen dat verzoekers nog een nadere zitting wensten om hun standpunt hierover kenbaar te maken. Dit heeft de rechter vervolgens toegestaan. De uitnodiging voor die (Skype-)zitting is op 14 december 2020 verzonden en vervolgens ook telefonisch met de gemachtigde van verzoekers besproken. Op hele korte termijn na dat overleg heeft de (Skype-)zitting plaatsgevonden.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om op zeer korte termijn een zitting te plannen moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de zitting op zeer korte termijn is gepland, is daartoe in dit geval onvoldoende, te meer nu verzoekers al op 26 november 2020 in de gelegenheid zijn gesteld hun visie te geven op de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.
4.5.
Gelet op het voorgaande leiden de door verzoekers aangevoerde gronden dus niet tot vooringenomenheid van de rechter of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek in beide zaken kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek tot wraking in beide zaken kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de behandeling van de zaken met nummers BRE 19/4421 en BRE 19/4422 zullen worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 7 januari 2021 door mr. Peters, mr. Breeman en
mr. Kok, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.