ECLI:NL:RBZWB:2021:959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_1006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en zorgtoeslag voor pleegouders: beoordeling van de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2021, betreft het een geschil tussen eiseres, een pleegouder, en de Belastingdienst/Toeslagen over de huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2018. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin de huurtoeslag en zorgtoeslag van haar echtgenoot zijn vastgesteld. De primaire besluiten van 9 augustus 2019 en het bestreden besluit I van 25 januari 2020 verklaarden het bezwaar van eiseres ongegrond. Tijdens de beroepsprocedure heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag van de echtgenoot van eiseres gewijzigd vastgesteld bij bestreden besluit II op 11 augustus 2020. De rechtbank heeft op 20 januari 2021 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Belastingdienst/Toeslagen.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag en zorgtoeslag voor 2018 op de juiste wijze heeft vastgesteld. Eiseres voerde aan dat het inkomen van haar inwonende pleegkinderen niet in aanmerking genomen mocht worden bij de berekening van de toeslagen. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen de pleegkinderen vanaf 1 januari 2015 als pleegkinderen heeft aangemerkt en dat de inkomensvrijstelling correct is toegepast. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens wordt de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen het griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1006 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 augustus 2019 (primaire besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag en zorgtoeslag van de echtgenoot van eiseres, [naam echtgenoot] , over 2018 vastgesteld.
In het besluit van 25 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres en haar echtgenoot tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit II) het recht op huurtoeslag van de echtgenoot van eiseres over 2018 gewijzigd vastgesteld. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep van eiseres zich ook tegen dit besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar echtgenoot en [naam vertegenwoordiger] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres en haar echtgenoot zijn sinds 6 juni 2007 pleegouders van hun kleinkinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] [achternaam] , beiden geboren op 4 juni 2002. Daarvoor is op 6 juni 2007 een pleegcontract opgemaakt. Ook zijn eiseres en haar echtgenoot sinds 10 augustus 2007 de pleegouders van hun kleinkind [naam kind 3] , geboren op 21 juli 1999. [naam kind 3] staat sinds 31 juli 2016 niet meer op het adres van eiseres en haar echtgenoot ingeschreven.
In het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor het jaar 2018 vastgesteld op € 2.306,00 en € 1.361,00 teruggevorderd van de echtgenoot van eiseres. Tevens is de zorgtoeslag voor het jaar 2018 vastgesteld op € 1.566,00 en heeft de Belastingdienst/Toeslagen € 273,00 teruggevorderd van de echtgenoot van eiseres.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij bestreden besluit II het recht op huurtoeslag van de echtgenoot van eiseres voor het jaar 2018 gewijzigd vastgesteld op € 3.186,00. De zorgtoeslag voor 2018 is niet gewijzigd.
Geschil
2. Het is in deze procedure de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2018 op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de hoogte van de huur- en zorgtoeslag geen rekening mocht houden met het inkomen van haar inwonende kleinkinderen omdat zij officieel pleegkinderen zijn. Verder voert eiseres aan dat zij vermoedt dat de door haar en haar echtgenoot ontvangen pleegzorgvergoeding voor de berekening van de toeslagen is opgeteld bij haar inkomen.

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Hoewel het bestreden besluit I is gericht aan de echtgenoot van eiseres, kan eiseres in haar beroep worden ontvangen. Haar belang, als partner van de geadresseerde, is rechtstreeks bij het besluit betrokken (ECLI:NL:RVS:2018:1542).
5.2
Met het bestreden besluit II heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarmee het bestreden besluit I is vervangen. Gelet daarop heeft eiseres geen belang meer bij een (inhoudelijke) beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen dat besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Inkomen van de kleinkinderen
5.3
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de inwonende kleinkinderen van eiseres vanaf 1 januari 2015 alsnog als pleegkinderen aangemerkt. Zij heeft in het bestreden besluit II bij de berekening van de hoogte van het recht op huurtoeslag voor het jaar 2018 alsnog rekening gehouden met de toepasselijke inkomensvrijstelling. Daarmee is de Belastingdienst/Toeslagen tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres.
5.4
Ten aanzien van de zorgtoeslag stelt de Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit II dat deze uitsluitend is berekend op het inkomen van de echtgenoot van eiseres en zijn toeslagpartner (eiseres). Dit volgt ook uit de specificatie van de berekening van de zorgtoeslag. Uit de Wet op de zorgtoeslag vloeit voort dat het inkomen van medebewoners, en dus ook de kleinkinderen van eiseres, buiten beschouwing dient te worden gelaten bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen hieraan heeft voldaan bij de berekening van de zorgtoeslag, slaagt deze beroepsgrond niet.
Pleegzorgvergoeding
5.5
Tijdens de zitting is gesproken over de hoogte van het inkomen van eiseres en haar echtgenoot dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft gehanteerd voor de berekening van de zorgtoeslag omdat volgens eiseres de pleegzorgvergoeding hier niet bij betrokken mag worden. Uit de specificatie van de berekening van de zorgtoeslag blijkt dat rekening is gehouden met een inkomen van eiseres van € 11.193,00 en van haar echtgenoot van € 13.369,00. Deze bedragen worden ook genoemd in de berekening van de huurtoeslag van 9 augustus 2019. Eiseres heeft op de zitting erkend dat deze bedragen overeenstemmen met de AOW uitkering die zij en haar echtgenoot ontvangen.
5.6
Volgens eiseres bedraagt de pleegzorgvergoeding € 1.700,00 per maand, dus € 20.400,00 per jaar. Gelet op wat verweerder ter zitting heeft kunnen nagaan en de stukken in het dossier lijkt dit bedrag niet te zijn opgeteld bij het inkomen van eiseres en haar echtgenoot. Als dat het geval zou zijn geweest, zou hun gezamenlijke inkomen namelijk maar € 4.162,00 per jaar bedragen. Dat is een aanmerkelijk lager bedrag dan de AOW uitkering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de pleegzorgvergoeding voor het jaar 2018 is opgeteld bij het inkomen van eiseres en haar echtgenoot en vervolgens is gebruikt voor de berekening van de huur- en de zorgtoeslag.
Huur- en zorgtoeslag over andere jaren dan 2018
5.7
Tijdens de zitting is ook gesproken over de toeslagen voor de jaren 2014 tot en met 2017 en 2019 omdat eiseres het idee heeft dat ook die bedragen niet kloppen. Omdat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op de huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2018 kan de rechtbank over de andere jaren geen uitspraak doen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft wel aan eiseres toegezegd uit te zullen zoeken of de pleegzorgvergoeding in de andere jaren bij het inkomen van eiseres en haar echtgenoot is opgeteld.
5.8
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren.
5.9
Omdat de Belastingdienst/ Toeslagen tijdens het beroep met het bestreden besluit II ten aanzien van de huurtoeslag alsnog tegemoet is gekomen aan eiseres, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat deze alleen wordt toegekend als proceshandelingen worden verricht door een professionele rechtsbijstandverlener. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel- Thelosen, griffier op 3 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Artikel 7 Wet op de huurtoeslag (Wht)
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Artikel 2 Wet op de zorgtoeslag (Wzt)
1. Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
2. De normpremie bedraagt een percentage van het drempelinkomen in het berekeningsjaar, vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen van de verzekerde in dat jaar voorzover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven gaat. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
Artikel 7 Algemene wet inkomens afhankelijke regelingen (Awir, geldend in 2018)
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
6. Het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, van zijn partner of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, wordt voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 4.827,00.