ECLI:NL:RBZWB:2021:883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5350
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over subsidieverzoek voor digitale oplossingen ter versterking van vroegsignalering en preventiemogelijkheden

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, die op 10 september 2019 een verzoek om subsidie van € 95.000 voor het toepassen van slimme digitale oplossingen heeft afgewezen. Eiseres stelt dat het college deze afwijzing onterecht heeft gedaan, omdat haar initiatief aansluit bij het gemeentelijk beleid en er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 januari 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en het college door twee vertegenwoordigers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het subsidieverzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat het initiatief van eiseres niet past binnen het gemeentelijk beleid, maar dat de motivering van de afwijzing onvolledig en onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit I niet-ontvankelijk. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven echter in stand, omdat het college voldoende heeft toegelicht dat er geen vraag is naar het initiatief en dat het verlenen van subsidie niet zinvol zou zijn.

De rechtbank heeft ook de overige beroepsgronden van eiseres, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en belangenverstrengeling, verworpen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van ongelijke behandeling of dat er belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat het college op basis van de beschikbare informatie en het gemeentelijk beleid in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het subsidieverzoek af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5350 VEROR

uitspraak van 24 februari 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 10 september 2019 (bestreden besluit) van het college over het afwijzen van een verzoek om een subsidiebijdrage van € 95.000 voor het toepassen van slimme digitale oplossingen om vroegsignalering en preventiemogelijkheden te versterken.
Het beroep is behandeld op zitting in Breda op 13 januari 2021. Namens eiseres was haar gemachtigde daarbij aanwezig. Namens het college waren aanwezig [naam vertegenwoordiger college 1] en [naam vertegenwoordiger college 2] .

Overwegingen

1. Feiten
In de Voorjaarsnota 2018 zijn voor de gemeente Breda middelen beschikbaar gesteld voor het geven van een impuls aan preventie en vroegsignalering binnen het sociaal domein. Het college wil met deze impuls investeren in de preventieve aanpak en het vroegtijdig afvangen van ondersteunings- en zorgvragen door middel van breed gedragen activiteiten. Voor 2018 is door de gemeenteraad hiervoor € 900.000 beschikbaar gesteld.
Binnen de gemeente Breda wordt vooral invulling gegeven aan preventie en vroegsignalering binnen het sociaal domein op basis van ‘ [naam proces] ’. De gemeente omschrijft ‘ [naam proces] ’ als een geheel nieuwe manier van afspraken maken over inhoudelijke keuzes en gesubsidieerde activiteiten. In ‘ [naam proces] ’ gaan gemeente en maatschappelijke partners samen aan de slag met maatschappelijke thema’s. Daarbij wordt gewerkt met thematafels. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de behoeften van de stad en de inwoners mag aanschuiven aan één of meerdere van deze tafels. De thematafels stellen vervolgens met alle deelnemers een gezamenlijk uitvoeringsplan op. Voor dat gezamenlijk plan kan subsidie worden aangevraagd. Eén van de thematafels is ‘Zorg voor Elkaar’.
Het college heeft de Bouwgroep [naam proces] gevraagd met een advies te komen over hoe en onder welke voorwaarden de € 900.000 kon worden besteed. De Bouwgroep heeft dat advies opgesteld en voorzien van een inhoudelijk afwegingskader. Aan de deelnemers van de thematafels is gevraagd om binnen dat kader te komen met voorstellen. Door de Bouwgroep is ook een beoordelingscommissie samengesteld om deze voorstellen te kunnen beoordelen.
Het initiatief van eiseres (‘ [naam project] ’) richt zich op het toepassen van slimme digitale oplossingen om vroegsignalering en preventiemogelijkheden te versterken. Met het initiatief wordt ervoor gezorgd dat de inwoners van [plaatsnaam] beschikken over digitale toegang tot kennis, ondersteuners en netwerken. Op die manier worden zij geholpen om hun persoonlijke leefstijl te verbeteren en worden fysieke en mentale kwetsbaarheden voorkomen of verminderd.
Via de thematafel ‘Zorg voor Elkaar’ is dit initiatief aan de beoordelingscommissie voorgelegd. Op 17 september 2018 heeft de commissie geadviseerd om het initiatief af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren.
Eiseres heeft het college op 4 oktober 2018 verzocht om een subsidiebijdrage van € 95.000 voor initiatief.
Het college heeft op 23 november 2018 (primair besluit I) besloten om het subsidieverzoek van eiseres niet in behandeling te nemen, met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft het advies van de beoordelingscommissie daaraan ten grondslag gelegd.
Op 10 december 2018 heeft eiseres daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij besluit van 10 april 2019 (primair besluit II) heeft het college primair besluit I ingetrokken. Het college heeft het subsidieverzoek alsnog inhoudelijk beoordeeld en heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 4:1 van de Algemene subsidieverordening Breda 2017 (Subsidieverordening) en artikel 2:13, eerste lid van de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2017 (Nadere regels). Het college heeft daar een advies van een interne adviescommissie aan ten grondslag gelegd.
Het college heeft het bezwaar van eiseres bij beslissing op bezwaar van 10 september 2019 mede aangemerkt als te zijn gericht tegen het primair besluit II (van 10 april 2019) en heeft het bezwaar ongegrond verklaard met aanvulling van de motivering.
Eiseres heeft daar op 18 oktober 2019 beroep tegen ingesteld.

2. Gronden

Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het college het subsidieverzoek niet had mogen afwijzen. Het initiatief van eiseres past binnen het gemeentelijk beleid. Volgens eiseres is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, is sprake van belangenverstrengeling en heeft het college misbruik gemaakt van recht.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. De primaire besluiten en het bestreden besluit

4.1
In primair besluit II heeft het college het subsidieverzoek afgewezen op grond van artikel 4:1, vierde lid, onder g, h, i, k en l van de Subsidieverordening en artikel 2:13, eerste lid, onder a, i, n, en p van de Nadere regels. Het college baseert die afwijzing op een advies van een interne commissie gevormd door twee beleidsadviseurs die werkzaam zijn in het sociaal domein en om die reden deskundig geacht worden op dat gebied. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het advies van de commissie niet afzonderlijk op schrift is gesteld, maar dat dit advies in het besluit is verwerkt.
4.2
De Adviescommissie bezwaarschriften heeft op 20 augustus 2019 geadviseerd over het bezwaar tegen dat besluit. De commissie heeft geadviseerd het bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk te verklaren en primair besluit II in stand te laten onder aanvulling van de motivering. Ook heeft de commissie het college geadviseerd om de weigering te baseren op artikel 4:1, vierde lid, sub l, van de Subsidieverordening. De criteria die zijn genoemd in artikel 2:13 van de Nadere regels kunnen geen grondslag bieden voor de weigering. Het college kan die criteria alleen als nadere motivering gebruiken. Daarnaast heeft de commissie niet uitgesloten dat de weigeringsgronden uit artikel 4:1, sub g en h, van de Subsidieverordening aan de orde zijn, omdat de financiële aspecten van het initiatief onvoldoende zijn onderbouwd in de aanvraag. In het besluit is onvoldoende gemotiveerd waarom deze weigeringsgronden aan de orde zijn. De commissie heeft college geadviseerd om het bestreden besluit op die onderdelen nader te onderbouwen.
4.3
In de beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar van eiseres - onder verwijzing naar en met overneming van de motivering van het advies van de commissie - ongegrond verklaard en heeft het college de motivering van de afwijzing van het subsidieverzoek als volgt aangevuld:
  • [naam onderneming] . is een onderneming die commerciële activiteiten verricht. De onderneming is ondersteunend aan het proces van o.a. zorg en welzijnsorganisaties door het leveren van een digitale infrastructuur. Er zijn meerdere bedrijven die dit soort dienstverlening aanbieden. Daarmee is het een commerciële activiteit die marktconform kan worden verricht en komt het niet in aanmerking voor subsidie (artikel 4:1, vierde lid, onder g, van de Nadere regels);
  • Doordat het financiële aspect onvoldoende duidelijk is, is het voor het college de vraag of [naam onderneming] . beschikt over voldoende middelen met inbegrip van de subsidie om de voornemen activiteiten uit te voeren (artikel 4:1, vierde lid, onder h, van de Nadere regels);
  • Subsidieverstrekking aan [naam onderneming] past niet binnen het beleid van de gemeente en het college ziet onvoldoende reden om subsidie te verlenen. (Artikel 4:1, vierde lid, onder l, van de Nadere regels). De toegevoegde en innovatieve waarde van het initiatief van [naam onderneming] is onvoldoende concreet onderbouwd. Ook de motivering en verankering van de resultaten wordt onvoldoende belicht in de aanvraag
5. Toetsingskader
5.1
In de Subsidieverordening staat dat het college bevoegd is te besluiten over het verstrekken van subsidies. Subsidies kunnen slechts worden verstrekt voor de activiteiten die vallen onder de beleidsterreinen zoals genoemd in de door de gemeenteraad vastgestelde begroting. [1] In de begroting is € 900.000 beschikbaar gesteld voor het geven van een impuls aan preventie en vroegsignalering binnen het sociaal domein. In artikel 4:1 van de Subsidieverordening staan de weigeringsgronden opgenomen voor subsidieverzoeken.
5.2
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het college bij het subsidiëren van activiteiten op het gebied van gegevensuitwisseling in de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg een ruime mate van beleidsruimte heeft. De rechter moet de beslissing terughoudend toetsen en zal zich beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
6. Bezwaar tegen primair besluit I (van 23 november 2018)
6.1
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I. De adviescommissie bezwaarschriften heeft het college geadviseerd om het bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk te verklaren. Onder verwijzing naar en met overneming van dit advies heeft het college het bezwaar echter in zijn geheel ongegrond verklaard. Ter zitting heeft het college erkend dat dit fout in het bestreden besluit staat opgenomen en dat het de bedoeling van het college is geweest om het bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk te verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het bestreden besluit onvolledig en onjuist is.
6.2
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om op dit punt zelf in de zaak te voorzien, door het bezwaar tegen primair besluit I in overeenstemming met de bedoeling van het college niet-ontvankelijk te verklaren. Niet-ontvankelijkheid is de enig mogelijke uitkomst nu het college dit besluit heeft ingetrokken en in primair besluit II de aanvraag alsnog in behandeling heeft genomen en beoordeeld.
7. Weigeringsgronden
7.1
In het bestreden besluit staat dat het subsidieverzoek is geweigerd op grond van artikel 4:1, vierde lid, onder g, h en l, van de Nadere regels. Die afwijzing heeft het college in het bestreden besluit gemotiveerd op de onder 4.3 genoemde wijze. De rechtbank stelt voorop dat het college in het bestreden besluit ten onrechte verwijst naar de Nadere regels, omdat de weigeringsgronden waar het college naar bedoelt te verwijzen staan opgenomen in de subsidieverordening. Dat is ter zitting ook erkend door het college. Daarnaast wordt ter motivering van de weigeringsgronden gedeeltelijk verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, terwijl die commissie adviseert om het subsidieverzoek primair af te wijzen op grond van artikel 4:1, eerste lid, onder l, van de Subsidieverordening en dat ‘onder g en h’ een aanvullende rol zouden kunnen spelen. In afwijking van dat advies richt het college zich in het bestreden besluit volledig op alle drie de weigeringsgronden. Ook vindt de rechtbank dat het college met de door hem gegeven aanvullende motivering onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze weigeringsgronden zich zouden voordoen. Door het college wordt bijvoorbeeld alleen gesteld, maar niet onderbouwd, dat het initiatief niet past binnen het gemeentelijke beleid. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het bestreden besluit onvolledig is, onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid.
7.2
De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dit punt in stand te laten.
Ter zitting is duidelijk geworden dat het college heeft bedoeld om het subsidieverzoek primair te weigeren op grond van artikel 4:1, vierde lid, onder l, van de Subsidieverordening en dat ‘onder g en onder h’ slechts een aanvullende rol spelen. Ook heeft het college bedoeld om de overige weigeringsgronden uit het primaire besluit te laten vervallen. In artikel 4:1, vierde lid, onder l, van de subsidieverordening staat dat een subsidieverzoek kan worden geweigerd, wanneer de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente of als het college onvoldoende reden ziet om subsidie te verlenen. Ter zitting heeft het college voldoende duidelijk toegelicht dat het initiatief niet past binnen het beleid en dat hij onvoldoende reden ziet om subsidie te verlenen, omdat niet is gebleken dat er vraag is naar het initiatief. Het college betwijfelt daarom of het initiatief kan worden uitgevoerd. Het beleid gaat uit van een netwerkgedachte. Door externe partijen (bijvoorbeeld zorg- en welzijnsinstanties) is volgens het college niet aangegeven dat zij gebruik zullen maken van het initiatief. Daarnaast is ook niet op andere wijze vast komen staan dat draagvlak bestaat voor het initiatief. Zonder een duidelijke vraag naar het initiatief is het verlenen van subsidie volgens het college niet zinvol, omdat hij dan een initiatief zou subsidiëren dat mogelijk door niemand wordt gebruikt. Daar heeft het college aan toegevoegd dat eiseres op de hoogte was van deze voorwaarde omdat hij eiseres daar meerdere malen op heeft gewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het subsidieverzoek gelet op die motivering in redelijkheid kunnen weigeren op grond van artikel 4:1, vierde lid, onder l, van de Subsidieverordening. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de aanvraag inderdaad niet blijkt welke zorg- en welzijnsinstanties hebben toegezegd gebruik te zullen maken van het initiatief en dat eiseres ter zitting heeft toegelicht dat ook op dit moment niemand gebruik maakt van het systeem. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand laten.
8. Overige beroepsgronden
8.1
Daarnaast leest de rechtbank in de beroepsgronden dat eiseres een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel en dat eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van belangenverstrengeling en misbruik van recht.
Gelijkheidsbeginsel
8.2
Volgens eiseres is sprake van discriminatore factoren en een ongelijke behandeling. Er is sprake van ongelijkheid tussen grote en kleine deelnemende organisaties. Partijen die geen financiering krijgen of een kleine bijdrage krijgen, moeten naar verhouding een grotere inbreng leveren dan de grotere organisaties om aan de thematafels mee te doen.
8.3
Het gelijkheidsbeginsel vereist dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Een besluit is in strijd met dit beginsel vastgesteld, wanneer sprake is van juridisch relevante gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld en wanneer voor die ongelijke behandeling geen voldoende objectieve rechtvaardiging bestaat.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd en daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van juridisch relevante gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
Belangenverstrengeling
8.5
Volgens eiseres is sprake van belangenverstrengeling. Eiseres noemt in dat verband een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. [2] De persoonlijke belangen van de gemeente en andere partijen zijn niet inzichtelijk. Dat legt een basis van belangenverstrengeling. Ook zijn de toetsingscriteria daardoor onvoldoende onafhankelijk. Eiseres heeft op verzoek van de gemeente informatie gedeeld, waar anderen nu van kunnen profiteren. Ook op die manier is de schijn van belangenverstrengeling ontstaan. De heer [naam voorzitter] opereert daarnaast bestuurlijk onrechtmatig en misbruikt zijn positie door als één van de voorzitters van de thematafels (Zorg voor Elkaar) ook als lid van de beoordelingscommissie Vroegsignalering en preventie van de Bouwgroep op te treden.
8.6
Artikel 2:4 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan zijn taak vervult zonder vooringenomenheid. Ook de schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden. Op grond van het tweede lid waakt het bestuursorgaan ertegen dat voor het bestuursorgaan werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Met het begrip ‘persoonlijk’ wordt volgens de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van het artikel gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. [3] Deze bepaling is ook van toepassing op het functioneren van adviesorganen.
8.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van de door haar gestelde belangenverstrengeling. Eiseres heeft ook dat standpunt niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Dat de belangen van de gemeente en andere partijen wellicht niet transparant zijn of dat anderen nu profiteren van informatie die is gedeeld door eiseres, maakt niet dat sprake is van belangenverstrengeling. Dat eiseres stelt dat de heer [naam voorzitter] opereert als voorzitter van een thematafel en als lid van de beoordelingscommissie is niet relevant, omdat zowel de thematafel als de beoordelingscommissie geen invloed hebben gehad op het besluit tot de afwijzing van het subsidieverzoek. Die afwijzing is namelijk gebaseerd op een advies van een interne commissie bestaande uit twee deskundige beleidsambtenaren. In de uitspraak waar eiseres naar verwijst heeft de rechtbank Oost-Brabant [4] inderdaad vastgesteld dat in het kader van ‘ [naam proces] ’ sprake is geweest van belangenverstrengeling, maar dit zag op een geheel andere situatie. Daar ging het om een situatie waarbij de deelnemers aan de Thematafel zowel over hun eigen subsidieaanvragen hebben geadviseerd als over de subsidieaanvragen van andere organisaties. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke situatie in het geval van eiseres niet aan de orde is geweest, omdat geen enkel advies van ‘ [naam proces] ’ aan de afwijzing van het subsidieverzoek ten grondslag ligt.
Misbruik van recht
8.8
Ook het beroep van eiseres op misbruik van recht kan volgens de rechtbank niet slagen. Eiseres stelt dat daar sprake van is omdat eiseres heeft kunnen deelnemen aan de thematafel, terwijl nu blijkt dat de intentie niet heeft bestaan om tot subsidiering over te gaan. Daarnaast heeft eiseres op verzoek van de gemeente informatie gedeeld, waar de gemeente en anderen nu van profiteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het college misbruik heeft gemaakt van recht.
9. Conclusie
9.1
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, zelf in de zaak voorzien en overigens de rechtsgevolgen in stand laten op de onder 6.2 en 7.2 genoemde wijze.
9.2
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het door eiseres betaalde griffierecht te worden vergoed. Eiseres heeft niet verzocht om vergoeding van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit overigens in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2021 door mr. T. Peters, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig, en mr. M.J. Schouw, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:21, eerste lid, van de AwbOnder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Artikel 4:23, eerste lid, van de Awb
Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Subsidieverordening Breda 2017 (Subsidieverordening)Artikel 1:3 van de Subsidieverordening
Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies, alsmede tot het nemen van alle overige daarmee samenhangende besluiten op grond van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en deze verordening. Subsidies kunnen slechts worden verstrekt voor de activiteiten die vallen onder de beleidsterreinen zoals genoemd in de door de raad vastgestelde begroting of voor de activiteiten zoals door het college geregeld bij nadere regels en met in achtneming van deze verordening, de door de gemeenteraad in het kader van de vaststelling van de gemeentebegroting vastgestelde kaders en de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen.
Het college is bevoegd om bij nadere regels aanvullende voorschriften te stellen met betrekking tot de onderwerpen zoals geregeld in deze verordening. Het college is eveneens bevoegd om bij nadere regels afwijkende voorschriften te stellen, voor zover dat uitdrukkelijk in deze verordening is bepaald. Door het college vastgestelde of gewijzigde nadere regels worden ter kennisname naar de desbetreffende raadscommissie(s) gezonden.
Het college is bevoegd om voorwaarden aan de subsidieverlening te verbinden.
Artikel 3:1 van de Subsidieverordening
Subsidies kunnen worden aangevraagd door natuurlijke personen en rechtspersonen, met dien verstande dat subsidies groter dan € 5.000,- slechts kunnen worden aangevraagd door en verstrekt aan een rechtspersoon.
Het college kan bij nadere regels afwijken van het gestelde in het eerste lid.
Artikel 3:2 van de Subsidieverordening
De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college.
Indien door het college een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt de aanvraag om subsidie ingediend met behulp van dit aanvraagformulier.
Bij een aanvraag om subsidie verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:
een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;
de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;
een voldoende gespecificeerd(e) en toegelicht(e) begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag;
indien van toepassing een recente positieve verklaring omtrent gedrag voor personen die bij de activiteiten direct in aanraking komen met minderjarigen.
4. Een rechtspersoon die voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.
5. Een onderneming die subsidie aanvraagt, voegt de volgende bijlagen toe aan de aanvraag:
een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring).
6. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede, derde, vierde en vijfde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.
Artikel 4:1 van de Subsidieverordening
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigert het college de subsidie in ieder geval:
ls de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;
als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:
subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of
de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.
3. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden weigert het college de subsidie in ieder geval:
ls de doelstelling of activiteiten van de aanvrager, dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie opleveren of op zullen leveren wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook; of
binnen de organisatie van de aanvrager of binnen de activiteiten waarvoor de aanvrager (mede-)verantwoordelijkheid draagt, discriminatie als omschreven onder a plaatsvindt of zal plaatsvinden, en de aanvrager ter voorkoming of beperking hiervan niet die maatregelen treft die onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de aanvrager mogen worden verwacht;
4. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan het college de subsidie verder weigeren:
ls gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente Breda of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente Breda;
als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de gelden niet, of in onvoldoende mate, besteed zullen worden voor het doel waarvoor een subsidie beschikbaar wordt gesteld;
als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, goede zeden en/of het algemeen belang of de openbare orde;
als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een overwegend partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming ten doel hebben;
als het een subsidie van € 50.000,- of meer betreft en de aanvrager een rechtspersoon is die zich in de bezoldiging van haar bestuurders/topfunctionarissen niet heeft geconformeerd aan de bezoldigingsnormering ingevolge de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), zonder dat daarvoor naar het oordeel van het college zwaarwegende redenen voor aanwezig zijn;
als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;
als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager met uitvoering van de activiteiten beoogt winst te maken;
als redenen bestaan om aan te nemen dat de financiële middelen van de aanvrager, met inbegrip van de subsidie, onvoldoende zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren;
als de aanvrager de behoefte aan de te subsidiëren activiteiten niet aannemelijk heeft kunnen maken;
als redenen bestaan om aan te nemen dat aan de aanvrager voor de aangevraagde subsidie reeds door enig bestuursorgaan een subsidie is verstrekt;
als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager niet alle benodigde vergunningen en ontheffingen ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten heeft of zal kunnen verkrijgen;
als de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente of als het college onvoldoende reden ziet om subsidie te verlenen;
als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;
in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob);
als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;
in bij nadere regels nader te bepalen gevallen.
5. Onder discriminatie bedoeld in het derde lid, wordt voor de toepassing van deze bepaling niet begrepen het onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand of om participatie van doelgroepen te bevorderen.
Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2017 (Nadere regels)
Artikel 2:11 van de Nadere regels
Onder de bouwgroep wordt verstaan een open overlegplatform bestaande uit deelnemers van het proces “ [naam proces] ”.
Een ieder kan deelnemen aan de bouwgroep met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf.
Het college kan met betrekking tot de bouwgroep spelregels vaststellen. Deze spelregels kunnen in ieder geval betrekking hebben op de wijze van toegang tot de bouwgroep, de wijze van functioneren van de thematafel en de informatieverstrekking aan en door de deelnemers aan de bouwgroep. Deelnemers aan de bouwgroep zijn gehouden aan de voor deze groep in voorkomend geval vastgestelde spelregels.
Artikel 2:12 van de Nadere regels
Onder een initiatief wordt in deze paragraaf verstaan: een activiteit of een project dat als doel heeft dat mensen eerder terecht kunnen bij algemene voorzieningen, waardoor zij niet bij maatwerkvoorzieningen terecht hoeven.
De investering van het initiatief moet leiden tot het versterken van de zelfredzaamheid van burgers waarbij mensen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen en daarbij een verminderde behoefte aan maatwerkvoorzieningen hebben.
De investering van het initiatief moet eraan bijdragen dat een beroep op duurdere maatwerkvoorzieningen afneemt (beweging naar de voorkant).
Het college stelt met betrekking tot de ontwikkelagenda spelregels vast. Deze spelregels hebben in ieder geval betrekking op de procedure die gevolgd moet worden om voor subsidie in aanmerking te komen.
Een ieder met een beoogd initiatief kan een aanvraag indienen conform de procedure zoals opgenomen in de spelregels Ontwikkelagenda [naam proces] .
Artikel 2:13 van de Nadere regels
1. Het college kan subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een initiatief voor zover dat:
het initiatief past binnen de uitgangspunten van [naam proces] ;
er sprake is van ontwikkeling en effectieve oplossingen die bijdrage aan het doel zoals omschreven in het beleidskader “ [naam proces] ”. Het initiatief geeft hiervoor een heldere omschrijving;
aannemelijk is onderbouwd wat de werkzame bestanddelen zijn van het initiatief die ervoor zorgen dat er een bijdrage geleverd wordt aan het gestelde doel;
het initiatief gericht is op innovatie die al in gang is gezet, waarbij er een extra impuls nodig is voor voortgang. Hiermee wordt bedoeld dat innovatie in eerste instantie als eigen verantwoordelijkheid in de eigen organisatie wordt ingebed. Organisaties moeten uit zichzelf beter willen worden. Dit is een integraal onderdeel van de organisatie. Pas als hiervoor extra geld nodig is, moet het er zijn en kan er een beroep gedaan worden op het budget dat bestemd is voor de ontwikkelagenda;
het initiatief gericht is op concrete en realistische resultaten;
de resultaten in een realistische verhouding staan tot de gemeentelijke bijdrage;
de resultaten verankerd zijn of worden;
et initiatief in samenwerking met diverse partijen tot stand is gekomen. Bij voorkeur vormgegeven met de burgers die het betreft;
het initiatief voorziet in hoe de resultaten gemonitord gaan worden;
aannemelijk onderbouwd is wat financieel nodig is om uitvoering te kunnen geven aan het initiatief, gebaseerd op reële kosten; tevens geeft de initiatiefnemer aan waarom subsidie nodig is en waarom het niet met reguliere middelen (eventueel via ombuiging) gefinancierd kan worden;
aannemelijk is onderbouwd dat het initiatief uitvoerbaar is;
aannemelijk is onderbouwd dat het initiatief duurzaam is;
in het initiatief is aangegeven wat de indieners zelf bijdragen aan het initiatief;
indieners in het initiatief zelf hebben aangegeven waarom het innovatief is;
indieners in hun initiatief hebben aangegeven hoe het duurzaam binnen de eigen processen in de toekomst ingebed kan worden (zonder extra financiering, het gaat om een eenmalig impuls);
het delen van kennis en storytelling onderdeel is van het verankeren van de resultaten. Het van elkaar leren en zo vakmanschap verder ontwikkelen is daarbij uitgangspunt.
2. Een subsidie kan voor maximaal twee jaar (2017 en 2018) worden verstrekt.
Artikel 2:14 van de Nadere regels
Aanvragen voor subsidies voor initiatieven op grond van de ontwikkelagenda kunnen het gehele jaar door worden ingediend.
Een aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe op voordracht van de Bouwgroep door het college vastgestelde formulier en dient, onverminderd het bepaalde in de ASV, vergezeld te gaan van een advies van de bouwgroep.
Het door het college vastgestelde formulier zoals genoemd in lid 2 is in lijn met het format dat door de thematafels gebruikt wordt voor de aanvraag van subsidies aangevuld met de criteria zoals opgenomen onder artikel 2:13.
Onder advies van de bouwgroep als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan:
een schriftelijk stuk waaruit gemotiveerd blijkt of en in hoeverre naar het oordeel van de bouwgroep het initiatief voldoet aan de criteria zoals gesteld onder artikel 2:13;
een verslag van het overleg met de bouwgroep waarin het initiatief besproken is, inclusief de uitkomst van de bespreking op basis van consent;
het oordeel van de bouwgroep op basis van de uitkomst zoals gesteld onder lid a en
e bouwgroep adviseert op basis van consent.
5. Het college beslist uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Subsidieverordening.
2.Rechtbank Oost – Brabant 29 april 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2410.
3.
4.Rechtbank Oost – Brabant 29 april 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2410, r.o. 14.