ECLI:NL:RBZWB:2021:821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10316 VV PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende jeugdhulp

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van een wettelijk vertegenwoordiger om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. De verzoekster, vertegenwoordiger van haar dochter, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 december 2020, waarin een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet was toegekend. De verzoekster trok haar verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van de ingediende stukken.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de voorzieningenrechter kan besluiten tot proceskostenvergoeding indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de verzoeker. In deze zaak was er echter geen sprake van tegemoetkomen, omdat de verzoekster zelf de verlengingsovereenkomsten tijdig had ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb), waardoor het college niet actief hoefde te handelen. De voorzieningenrechter concludeert dat het college niet in de proceskosten kan worden veroordeeld, omdat er geen sprake is van een tegemoetkoming in de zin van de wet.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af en stelt vast dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gemaakt en geanonimiseerd gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10316 JW VV
uitspraak van 26 februari 2021 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen
[wettelijk vertegenwoordiger], te [woonplaats] , als wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter [naam dochter] (hierna: dochter), te [woonplaats] , verzoekster,
gemachtigde: mr. R. Imkamp,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 december 2020 van het college en tegen de brief van 18 december 2020 van de manager CJG van de gemeente over een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. Zij heeft op 23 december 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 18 januari 2021 heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Het college heeft met een brief van 29 januari 2021 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek op een zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. In een besluit van 5 juni 2020 heeft het college aan verzoekster ten behoeve van haar dochter een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet toegekend, die bestaat uit een pgb voor respijtzorg gedurende 3 uur per week, 16 uur per maand voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
In een besluit van 9 december 2020 heeft het college aan verzoekster ten behoeve van haar dochter een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet toegekend, die bestaat uit een pgb voor professionele ambulante jeugdhulp voor begeleiding bij het dagelijkse leven en de persoonlijke verzorging gedurende 8 uur per werkdag voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Een pgb voor 10 uur per week persoonlijke begeleiding en verzorging te verlenen door verzoekster, wordt afgewezen. Ook wordt verwezen naar het besluit van 5 juni 2020 over de respijtzorg. Verder wordt meegedeeld dat per 1 januari 2021 nieuwe zorgovereenkomsten moeten worden aangegaan met de nieuwe zorgverleners binnen het gezin. Vanaf die datum kan niet langer gedeclareerd worden op de bestaande zorgovereenkomsten. De nieuwe zorgovereenkomsten moeten worden goedgekeurd door de gemeente.
In een ongedateerde brief van de manager CJG, die volgens het college op 18 december 2020 is verstuurd, (hierna: brief van 18 december 2020) is aan verzoekster meegedeeld dat er zorgovereenkomsten lopen die niet conform de verleende beschikking zijn. Per 1 januari 2021 zijn alle zorgovereenkomsten die verzoekster bij de Svb heeft lopen beëindigd, zowel de overeenkomsten die van rechtswege op die datum eindigen als de zorgovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Ook is vermeld dat de zorgovereenkomst alleen kan worden aangegaan voor de looptijd van de beschikking en voor de zorg die is toegekend in de beschikking. Voor de hulpverleners in de thuissituatie kan voor maximaal 40 uur per week een overeenkomst worden afgesloten, voor respijtzorg voor maximaal 3 uur per week en daarnaast maximaal 16 uur per maand. Als de zorgovereenkomsten conform de beschikking zijn, zullen ze geaccordeerd worden.
3. Verzoekster heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend omdat zij het er niet mee eens is dat er per 1 januari 2021 nieuwe zorgovereenkomsten moeten worden aangegaan met de zorgverleners waarbij de looptijd gelijk moet zijn aan de looptijd van de toegekende jeugdhulp. Zij is het er ook niet mee eens dat in de zorgovereenkomsten moet worden opgenomen hoeveel uren per week de zorgverlener werkt, waarbij het college verder beschrijft wat de maximum-uren zijn. Volgens verzoekster had het college op het moment van het indienen van haar verzoek nog geen budget beschikbaar gesteld voor de periode per 1 januari 2021.
4. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter verzoekster gevraagd of zij in de brief van het college van 8 januari 2021 met de door het college meegestuurde afschriften van het mailverkeer van verzoekster met het college en de meegestuurde zorgovereenkomsten aanleiding ziet om het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken.
5. Verzoekster heeft het verzoek ingetrokken en daarbij gevraagd om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Volgens verzoekster was er een spoedeisend belang om het verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. Ook heeft het college door alsnog budget beschikbaar te stellen gehandeld alsof het door of nadat het de brief van 8 januari 2021 heeft ingediend van standpunt is veranderd. Volgens verzoekster heeft het college inmiddels afstand genomen van de voorwaarden die worden gesteld in de brief van 18 december 2020.
6. Het college verzet zich tegen een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Volgens het college heeft verzoekster tijdig voor de zorgverleners [naam 1 zorgverlener] , [naam 2 zorgverlener] en [naam 3 zorgverlener] verlengingsovereenkomsten ingediend bij de Svb, waardoor die overeenkomsten niet zijn beëindigd maar doorlopen tot en met 31 december 2021. Het college had in december 2020 van de Svb gehoord dat deze overeenkomsten van rechtswege waren beëindigd per 31 december 2020. Het college wist op 18 december 2020 nog niet van de verlengingsovereenkomsten. Het college houdt zich nog steeds aan de voorwaarden die zijn gesteld in de brief van 18 december 2020, maar het onderdeel over de zorgovereenkomsten is niet meer van toepassing voor wat betreft de zorgovereenkomsten met deze zorgverleners. Volgens het college is de zorgovereenkomst met verzoekster zelf niet meer geldig omdat haar geen budget is toegekend.
7.1
Volgens vaste rechtspraak moet bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorzieningprocedure de vraag of sprake is van ‘geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen’ in de eerste plaats worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bezwaar- of (hoger)beroepsprocedure. Als het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voorlopig opschort dan wel de gevraagde voorlopige maatregel verricht, waardoor dat onevenredige nadeel wordt voorkomen, is er sprake van ‘geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen’ (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 maart 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC7670).
Een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb moet als regel worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkenen is tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
7.2
De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van het verzoek om een proceskostenveroordeling als uitgangspunt dat niet alleen het besluit van 9 december 2020 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar ook de brief van 18 december 2020 van de manager CJG waar het de gestelde voorwaarden betreft. Het betreft hier een voorlopig oordeel.
7.3
De voorzieningenrechter laat bij de beoordeling van het verzoek om een proceskostenveroordeling de beëindiging van de zorgovereenkomst met verzoekster buiten beschouwing, omdat geen pgb is toegekend voor de 10 uur per week persoonlijke begeleiding en verzorging die zij zou verlenen en verzoekster in het verzoek om een voorlopige voorziening de afwijzing van een pgb voor deze uren uitdrukkelijk buiten het verzoek heeft gehouden.
7.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen door het college aan verzoekster.
Uit de stukken blijkt dat de Svb van verzoekster op 7 december 2020 de verlengingsovereenkomsten met de zorgverleners [naam 2 zorgverlener] en [naam 3 zorgverlener] voor de periode van 30 september 2020 tot en met 31 december 2020 heeft ontvangen en op 22 december 2020 de verlengingsovereenkomst met zorgverlener [naam 1 zorgverlener] voor de periode van 31 december 2020 tot en met 31 december 2021. Door het tijdig indienen van de verlengingsovereenkomsten zijn volgens het college de verlengingen van de bestaande overeenkomsten automatisch goedgekeurd. De voorzieningenrechter begrijpt dat hiervoor dus geen handeling van het college nodig was. Volgens het college waren de verlengingsovereenkomsten hem nog niet bekend op het moment dat de brief van 18 december 2020 aan verzoekster gestuurd werd. De voorzieningenrechter ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dat het college naar aanleiding van de verlengingsovereenkomsten het budget bij de Svb beschikbaar heeft laten stellen, is dus in wezen het gevolg van het handelen van verzoekster, die tijdig de verlengingsovereenkomsten heeft ingediend bij de Svb. Vanuit dit budget kunnen volgens het college deze drie zorgverleners worden betaald conform de afgegeven beschikkingen van 5 juni 2020 en 9 december 2020. Er is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een tegemoetkomen door het college in de betekenis die er in de rechtspraak aan wordt gegeven. Dat de verlengingsovereenkomsten met de drie zorgverleners volgens verzoekster niet voldoen aan de voorwaarden die het college in de brief van 18 december 2020 gesteld heeft, doet hier niet aan af.
7.5
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
8. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 26 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.