DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoekster] (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 november 2007, 07/2742 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 25 maart 2008
Het College heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 10 februari 2008 heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 februari 2008 heeft het College de Raad bericht bereid te zijn een bedrag aan verzoekster na te betalen, in afwachting van een uitspraak van de Raad in de hoofdzaak.
Bij brief van 26 februari 2008 heeft mr. Van de Waarsenburg het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken op de grond dat het College is overgegaan tot betaling van de (restant)uitkering die verzoekster te kort komt. Gelijktijdig is de voorzieningenrechter verzocht het College te veroordelen in de proceskosten.
Het College heeft bij brief van 11 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
Mr. Van de Waarsenburg heeft daarop gereageerd bij brief van 18 maart 2008.
Elk der partijen heeft schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, in geval van intrekking van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorziening-procedure dient de vraag of sprake is van "geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen" in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bezwaar- of (hoger)beroepsprocedure. Aldus wordt "geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen" in de zin van dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voorlopig opschort, dan wel de gevraagde voorlopige maatregel verricht, waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen. Verzoekster heeft haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken omdat het College volgens haar het bedrag aan bijstand dat zij tekort komt heeft betaald in afwachting van de uitspraak van de Raad op het hoger beroep van het College. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van "geheel tegemoetkomen" in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak dient een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de noodzaak om van een rechtsmiddel gebruik te maken uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van betrokkene zelf (zie ook de uitspraak van de Raad van 16 mei 2006, LJN AX6776).
In hetgeen het College heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen. Met zijn weigering om een nieuw besluit op bezwaar te nemen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het College miskend dat een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank inzake de toepassing van de WWB geen schorsende werking heeft. Dit betekent dat het College gehouden is met inachtneming van het omtrent beslistermijnen bepaalde in artikel 7:10 van de Awb uitvoering te geven aan de in de aangevallen uitspraak gegeven opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Dat zou anders zijn indien een voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van die uitspraak, door de voorzieningenrechter van de Raad was getroffen of indien de belanghebbende met het (voorlopig) niet uitvoeren van de uitspraak van de rechtbank had ingestemd (zie ook de uitspraak van de Raad van 14 februari 2006, LJN AV1956). Het College heeft echter volstaan met het instellen van hoger beroep. Ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening was de beslistermijn voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar al ruim verstreken. In het licht van het vorenstaande en mede gelet op hetgeen de gemachtigde van verzoekster omtrent haar omstandigheden in het verzoekschrift heeft aangevoerd is hier sprake van redelijkerwijs gemaakte kosten.
Gelet op het voorgaande zijn termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75 van de Awb en het College te veroordelen in de kosten voor het indienen van het verzoekschrift. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op € 322,--, voor verleende rechtsbijstand. Het griffierecht zal ingevolge artikel 8:82, derde lid, van de Awb door de griffier van de Raad worden terugbetaald.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt het College in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Nijmegen;
Bepaalt dat het namens verzoekster betaalde griffierecht van € 106,-- door de griffier van de Raad wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.