ECLI:NL:RBZWB:2021:82

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9788 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake woningsluiting door burgemeester Terneuzen

Op 8 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Terneuzen. Dit besluit betrof de sluiting van haar woning vanwege de aanwezigheid van drugs. Verzoekster, die met haar kinderen in de woning woont, voerde aan dat de sluiting een onaanvaardbare inbreuk op haar privéleven zou zijn en dat de burgemeester had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten dat de belangen van de openbare orde en veiligheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van verzoekster. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs en de risico's voor de omgeving. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9788 OPIUMW VV

uitspraak van 8 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. A.I. Cambier,
en

de burgemeester van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Als derde partij is aangemerkt:
[naam derde partij], te Terneuzen.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 november 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van een woning aan [adres] te [plaatsnaam] (hierna: woning). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is besproken op zitting in Middelburg op 16 december 2020. Verzoekster was daarbij samen met haar gemachtigde aanwezig. Namens de burgemeester was daarbij aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Feiten

Verzoekster huurt de woning. [naam derde partij] is eigenaar van de woning.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 9 juni 2020 blijkt dat de politie heeft onderzocht of [naam] handelt in verdovende middelen. Uit een lopend onderzoek was gebleken dat hij zijn voorraad mogelijk naar een ander adres dan zijn woonadres had overgebracht. Omdat bekend was dat hij in de woning van verzoekster verbleef, is de politie die woning op 27 mei 2020 binnen getreden. In de woning waren verzoekster en [naam] op dat moment aanwezig. In de woonkamer werd, zichtbaar op een dressoirkast, een zak met 83,5 gram hennep en twee boterhamzakjes met een gezamenlijke inhoud van 8,3 gram hennep aangetroffen (totaal 91,8 gram). In een vriezer werd een bol van 48 gram amfetamine aangetroffen.
De burgemeester heeft bij afzonderlijke brieven van 11 augustus 2020 zijn voornemen kenbaar gemaakt aan verzoekster en aan [naam derde partij] om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoekster heeft daar op 27 augustus 2020 een zienswijze tegen ingediend.
De burgemeester heeft verzoekster bij bestreden besluit op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet gelast om de woning per 2 december 2020 te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. Dezelfde last onder dwangsom is bij afzonderlijk besluit van 10 november 2020 opgelegd aan [naam derde partij] .
Verzoekster heeft daar op 25 november 2020 bezwaar tegen gemaakt. Op 26 november 2020 heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 27 november 2020 heeft de burgemeester schriftelijk aan de rechtbank medegedeeld dat hij de sluitingsdatum van 2 december 2020 opschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2. GrondenVerzoekster heeft aangevoerd dat de burgemeester gelet op de betrokken belangen in redelijkheid niet had mogen besluiten tot sluiting van de woning, maar had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Als gevolg van de sluiting wordt een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op het privé leven van verzoekster. Een sluiting van de woning zal grote huisvestingsproblemen tot gevolg hebben voor verzoekster en haar kinderen. Verzoekster woont met twee van haar kinderen in de woning. De kinderen zijn nu ondergebracht bij hun vaders, maar verblijven elk weekend nog bij verzoekster. Daarnaast heeft [naam derde partij] een procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter tot beëindiging van de huur en zal verzoekster bij die woningcorporatie op de zwarte lijst komen te staan. Verzoekster is ook niet verantwoordelijk voor overtreding van de Opiumwet. Zij zal daar ook niet strafrechtelijk voor worden vervolgd. De drugs was van [naam] , met wie zij een kortstondige relatie heeft gehad. Zij was niet op de hoogte van de aanwezigheid van de drugs en is faliekant tegenstander van drugs. Van handel vanuit de woning is niet gebleken, waardoor geen sprake is geweest van voor de leefomgeving zichtbare en merkbare drugscriminaliteit of schending van de openbare orde. De omgeving van de woning zal eerder worden opgeschrikt door sluiting van de woning, dan van handhaving van de huidige situatie. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit tot onherroepelijk op het bezwaar is beslist.
3. Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

4. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

5. Beoordeling

Bevoegdheid van de burgemeester
5.1
De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram hennep of meer dan 0,5 gram amfetamine de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
5.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 91,8 gram hennep en 48 gram amfetamine is aangetroffen. Hennep is een middel als bedoeld in lijst II en speed is een middel als bedoeld in lijst I. De burgemeester mocht er gelet op die hoeveelheden vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd was voor drugshandel. Dat verzoekster stelt dat zij niet de persoon was die de drugs aanwezig had, maakt die conclusie niet anders. Voor het opleggen van de last hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat de belanghebbende een persoonlijk verwijt valt te maken. [2]
De uitoefening van de bevoegdheid5.3 Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en de burgemeester dient een belangenafweging te maken om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Ter uitvoering van die bevoegdheid, heeft de burgemeester “Damocles Beleid 2017. Beleidsnota handhaving artikel 13b Opiumwet” vastgesteld. In overeenstemming met dat beleid heeft de burgemeester de last onder bestuursdwang opgelegd voor de duur van drie maanden, omdat in de woning meer dan een (kleine) handelsvoorraad hennep en amfetamine is aangetroffen. [3]
5.4
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in voornoemde belangenafweging en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, mogen niet buiten beschouwing worden gelaten. [4]
De vraag of deze omstandigheden tezamen bezien tot de conclusie dienen te leiden dat bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb bestaan, is een vraag die in eerste instantie door de burgemeester en niet door de rechtbank dient te worden beantwoord. [5] De burgemeester is in dit verband verplicht om expliciet te motiveren waarom de bijzondere omstandigheden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [6]
5.5
Verzoekster beroept zich op de onder 2 genoemde bijzondere persoonlijke omstandigheden. Gelet op die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de sluiting van de woning volgens haar niet noodzakelijk en zijn de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig met het door de burgemeester beoogde doel.
5.6
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid heeft mogen besluiten dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden de sluiting niet onevenredig maken. In het bestreden besluit geeft de burgemeester inzicht in de belangenafweging die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit. Gelet op de constateringen van 27 mei 2020 acht de burgemeester de sluiting voor een periode van drie maanden gerechtvaardigd en noodzakelijk om de negatieve effecten en onaanvaardbare risico’s van handel in harddrugs en softdrugs vanuit het pand tegen te gaan. Tegenover de belangen van verzoekster staan de belangen die gediend zijn bij handhaving van de van toepassing zijnde rechtsnormen. Gezien de ernst van de overtreding is sluiting van de woning noodzakelijk om de rust en veiligheid in de directe leefomgeving terug te laten keren. De bestrijding van actieve drugshandel en het belang daarbij om de openbare orde en de rechtsorde te handhaven wegen volgens de burgemeester zwaarder dan de persoonlijke belangen van verzoekster.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester deze belangen in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van verzoekster. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat aangenomen mag worden dat een woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wanneer in die woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting van de woning. Dat is ook het geval, wanneer ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [7] De burgemeester heeft daarnaast terecht betoogd dat niet is gebleken van de afwezigheid van verwijtbaarheid, omdat verzoekster als hoofdbewoner van de woning verantwoordelijk is voor het gebruik dat van de woning wordt gemaakt. [8] Daarnaast is inherent aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is in dit geval geen bijzondere omstandigheid. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij bij een kennis kan verblijven. Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is in dit geval geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting had moeten afzien. Omdat de kinderen al sinds de inval van de politie in de woning bij hun vader verblijven, blijkt dat ook voor de kinderen is voorzien in vervangende woonruimte. [9] Dat de sluiting van de woning door de burgemeester ook civielrechtelijke gevolgen kan hebben voor de huurovereenkomst van verzoekster is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen bijzondere omstandigheid die maakt dat de burgemeester af had moeten zien van sluiting van de woning.
Artikel 8 EVRM
5.7
Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op haar privé leven. Door de sluiting van de woning wordt inderdaad een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die inbreuk is op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM echter gerechtvaardigd, omdat de inbreuk bij wet is voorzien in artikel 13b van de Opiumwet en noodzakelijk is voor onder meer het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van rechten van anderen. Daarnaast blijkt uit de belangenafweging dat de inbreuk op het recht in dit geval in overeenstemming is met het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel. Dat betekent dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, waarmee het bevel tot sluiting gepaard gaat, gerechtvaardigd is in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM en dat de burgemeester niet in strijd met dit artikel handelt.
6. Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Wettelijk kader

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

2. Opiumwet

De burgemeester is ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennep staat vermeld op lijst II en amfetamine staat vermeld op lijst I.

3. Beleid

De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door vaststelling van de “Damocles Beleid 2017. Beleidsnota handhaving artikel 13b Opiumwet”. In de beleidsregels is o.a. het onderstaande opgenomen.
In paragraaf 3.4.2 (Woningen) staat het volgende tabel opgenomen:
Constatering
1e overtreding
2e overtreding
(binnen 5 jaar)
3e overtreding
(binnen 5 jaar)
4e overtreding
(binnen 5 jaar)
Verkoop van dan wel aanwezigheid van een kleine handelshoeveelheid (minder dan 20 planten of minder dan 30 gram) softdrugs
Schriftelijke waarschuwing
Sluiting voor een periode van 3 maanden
Sluiting voor een periode van 6 maanden
Sluiting voor een periode van 12 maanden
Verkoop van dan wel aanwezigheid van meer dan een kleine handels-hoeveelheid softdrugs
Sluiting voor een periode van 3 maanden
Sluiting voor een periode van 6 maanden
Sluiting voor een periode van 9 maanden
Sluiting voor een periode van 12 maanden
Verkoop van dan wel aanwezigheid van een handels-hoeveelheid harddrugs
Sluiting voor een periode van 3 maanden
Sluiting voor een periode van 6 maanden
Sluiting voor een periode van 12 maanden
Sluiting voor een periode van 24 maanden

Voetnoten

1.Zie o.a.: AbRS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2799, r.o. 3.1 en AbRS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2540, r.o. 5.
2.AbRS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851, r.o. 2.3 en AbRS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339, r.o. 9.
3.Paragraaf 3.4.2 van het beleid.
4.AbRS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, r.o. 4.3.
5.AbRS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, r.o. 4.6
6.AbRS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241, r.o. 4.1 en 4.4.
7.AbRS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
8.AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083, r.o. 4.5.
9.AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083, r.o. 4.6.