ECLI:NL:RBZWB:2021:818
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslag op WAO-uitkering en de beoordeling van het UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het UWV had op 9 december 2019 een besluit genomen om beslag te leggen op de uitkering van de eiser vanwege een openstaande schuld aan de Belastingdienst. Dit besluit hield in dat de uitkering per 1 januari 2020 zou worden verlaagd tot een bedrag van € 856 per maand, met het resterende bedrag dat aan de Belastingdienst zou worden betaald. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 3 maart 2020.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 28 januari 2021 was eiser niet aanwezig, maar het UWV werd vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. Eiser voerde aan dat de inhouding op zijn uitkering te hoog was en dat hij niet was gevraagd om te verschijnen op een hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat het UWV eiser wel degelijk had verzocht om aan te geven of hij een hoorzitting wilde, maar dat eiser hierop niet had gereageerd.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had gehandeld door de uitkering te verlagen tot het vastgestelde bedrag, en dat het niet aan het UWV was om de geldigheid van het beslag te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.