Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2020 van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser was eerder werkzaam als logistiek medewerker/heftruckchauffeur en was sinds 22 mei 2017 uitgevallen door fysieke klachten. Na een ZW-uitkering van het UWV, heeft eiser op 1 maart 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze werd geweigerd per 20 mei 2019.
Tijdens de zitting op 28 januari 2021 heeft eiser zijn beroep toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV was vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert. Eiser betwistte de arbeidskundige beoordeling van het UWV en stelde dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, niet geschikt voor hem waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd had aangetoond dat eiser in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies.
De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 31,43% was vastgesteld, wat niet voldeed aan de vereiste 35% voor het recht op een WIA-uitkering. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.