ECLI:NL:CRVB:2020:1950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
18/5595 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van bepaalde functies voor appellante, die een WIA-uitkering ontvangt. Appellante had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten en was eerder 100% arbeidsongeschikt verklaard. Het Uwv had haar na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid een lagere mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, wat leidde tot een bestreden besluit waarin werd gesteld dat appellante geen recht meer had op een uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar arbeidskundige beroepsgronden. Ze betwistte de geschiktheid van de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur en besteller post/pakketten, en voerde aan dat de belasting van deze functies haar belastbaarheid overschrijdt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden door de functies die het Uwv heeft geselecteerd. De Raad heeft de toelichting van de arbeidsdeskundige op de signaleringen in de functie samensteller elektronische apparatuur overtuigend geacht en heeft geconcludeerd dat de aan deze functie verbonden belasting de belastbaarheid van appellante niet overtreft.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van appellanten in het kader van de WIA en de rol van de arbeidsdeskundige in dit proces.

Uitspraak

18.5595 WIA

Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2018, 17/3559 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.M. Gijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing
van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als shopmedewerkster tankstation voor 34,23 uur per week. Op 1 juli 2011 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 28 juni 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 28 oktober 2014. Vanaf september 2014 tot 1 maart 2017 heeft appellante enige uren per week werkzaamheden verricht op oproepbasis.
1.2.
Op 14 februari 2017 heeft appellante een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan. In verband hiermee heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 29 maart 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 29 maart 2017 38,56% is, maar dat de hoogte van de WGA‑vervolguitkering niet wijzigt.
1.3.
Bij besluit van 15 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Uwv heeft tevens vastgesteld dat appellante met ingang van 6 november 2017 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 28 augustus 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 4 september 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Daaruit blijkt dat voor appellante op basis van de FML van 9 maart 2017 enkele andere functies zijn geselecteerd, die tot gevolg hebben dat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% moet worden gesteld. Dat heeft tot gevolg dat haar WIA-uitkering vanaf 29 maart 2017 niet wijzigt, maar per een latere datum wordt beëindigd, namelijk per 6 november 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de artsen van het Uwv de informatie van de behandelend artsen van appellante in hun beoordeling hebben meegenomen en dat niet is gebleken dat die informatie onjuist is uitgelegd. Appellante heeft geen medische gegevens in geding gebracht die de rechtbank aanleiding hebben gegeven om de correctheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellante in twijfel te trekken. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML van 9 maart 2017 zijn neergelegd. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 4 september 2017, bezien in samenhang met de formulieren resultaat functiebeoordeling, voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante bij het verrichten van de geselecteerde functies niet wordt overschreden en deze functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank voorbij is gegaan aan haar arbeidskundige beroepsgronden. Appellante heeft aangevoerd dat de motivering en toelichting op de signaleringen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in bezwaar en beroep heeft gegeven, onvoldoende zijn voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten. Appellante acht de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) niet passend wegens een overschrijding op de aspecten frequent reiken tijdens het werk (beoordelingspunt 4.9) en frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (beoordelingspunt 4.15). Appellante heeft voorts gesteld dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende is gemotiveerd waarom de belasting op het aspect duwen of trekken (beoordelingspunt 4.13) in de functie van besteller post/pakketten (SBC-code 282102) haar belastbaarheid niet overschrijdt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft aangevoerd dat wel toereikend is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het geschil heeft zich in hoger beroep toegespitst op de vraag of appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en besteller post/pakketten (SBC-code 282102) te verrichten.
4.2.
De stelling van appellante dat de frequentie van het reiken in de functie samensteller elektronische apparatuur hoger is klopt, maar naast de signalering is in het formulier resultaat functiebeoordeling ook een motivering gegeven, die inzichtelijk en afdoende is. Hiertoe wordt het volgende overwogen. In de FML van 9 maart 2017 is onder het punt frequent reiken (beoordelingspunt 4.9) vastgelegd dat appellante licht beperkt is en zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer kan reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 september 2017 gewezen op het formulier resultaat functiebeoordeling van 18 mei 2017, waarin is vastgesteld dat appellante volgens de normaalwaarde in het CBBS geacht wordt te kunnen reiken tot 70 cm. Voor de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur wordt bij beoordelingspunt 4.9.1 een belasting vermeld van dagelijks tijdens meer dan vier werkuren, maximaal 700 maal per uur: 200 keer 60 cm reiken en 500 keer 50 cm. In de functie is daarom sprake van een hogere frequentie aan reiken per uur, maar bij een lagere afstand. Om die reden acht de arbeidsdeskundige de belasting toelaatbaar. Evenals de rechtbank wordt deze toelichting op de signalering bij het reiken in de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur overtuigend geacht. De stelling van appellante, dat de verzekeringsarts niets over de afstand van het reiken of het gewicht van producten heeft vastgelegd en dat de arbeidsdeskundige daarom uitsluitend uit had mogen gaan van de frequentie van het reiken, slaagt niet. Verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen maken bij het gebruik van CBBS, het invullen, lezen en uitleggen van de FML gebruik van dezelfde CBBS-definities die de beperkingen van de belastbaarheid markeren. In beginsel kan een hogere frequentie gecompenseerd worden door een kortere afstand. In de functie samensteller elektronische apparatuur is de reikafstand korter dan de maximale afstand, zodat een hogere frequentie aanvaardbaar is.
4.3.
Met betrekking tot de signalering voor tillen (beoordelingspunt 4.15.1) in de functie samensteller elektronische apparatuur, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens verwezen naar de motivering in het formulier resultaat functiebeoordeling van 18 mei 2017. De arbeidsdeskundige heeft daarin vastgesteld dat appellante volgens de FML (item 4.14 tillen of dragen) ongeveer vijf keer 10 kg kan tillen of dragen. Ten aanzien van frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (item 4.15) is appellante licht beperkt: zij kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 300 keer voorwerpen van ruim 1 kg hanteren. Ten aanzien van “frequent zware lasten hanteren tijdens het werk (ongeveer 10 keer per uur)” (item 4.16) is appellante beperkt: zij kan niet tijdens ongeveer een uur per werkdag frequent lasten van ongeveer 15 kg hanteren. Voor de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur wordt bij de beoordelingspunten 4.14, 4.15 en 4.16 een belasting vermeld van dagelijks tijdens meer dan vier werkuren, maximaal 35 maal per uur, tijdens acht werkuren 30 maal ongeveer 5 kg achtereen en tijdens vier werkuren vijf maal 10 kg achtereen. Er wordt geen aanleiding gezien aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Van een relativering van de beperking van appellante op het gebied van frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk, is geen sprake.
4.4.
De Raad kan zich vinden in de strekking van deze toelichtingen en de daaraan verbonden conclusie dat de aan de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) verbonden belasting, de belastbaarheid van appellante niet overtreft. Met de aldus passend geoordeelde functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en de functies administratief medewerker (documenten scannen) (SBC-code 315133) en boekhouder, loonadministrateur (beginnend) (SBC-code 315040) berust het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag en behoeft de passendheid van de functie van besteller post/pakketten (SBC-code 282102) geen bespreking.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen grond, zodat het verzoek om veroordeling daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.L. Abdoellakhan