In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres, die sinds 12 januari 2016 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering per 24 april 2019. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een anonieme tip over haar woonsituatie en vermeende zwartwerk. Het college had in een eerder besluit de te veel uitbetaalde bijstandsuitkering over een bepaalde periode teruggevorderd. Eiseres stelde dat zij de inlichtingenplicht niet had geschonden en dat er geen onduidelijkheid was over haar leefsituatie.
De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank stelde vast dat eiseres op het opgegeven adres woonde en dat het college niet had aangetoond dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire besluiten, waardoor de terugvordering van de bijstandsuitkering ook niet kon standhouden. Eiseres kreeg haar griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij besluiten tot intrekking van bijstandsuitkeringen en de bewijslast die op het college rust om aan te tonen dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.