ECLI:NL:RBZWB:2021:750

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10216 VV en AWB- 20_10243
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk realiseren van een zonneveld in Woensdrecht

Op 24 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk realiseren van een zonneveld op percelen ten zuidwesten van de kern Woensdrecht. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J. Kevelam, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, dat op 18 november 2020 een omgevingsvergunning had verleend aan een vergunninghouder voor de realisatie van het zonneveld. De verzoekers stelden dat het college in strijd had gehandeld met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) door de vergunning direct na besluitvorming te publiceren, en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 3 februari 2021 in Breda, hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij zich lieten bijstaan door mr. G.C. Toenbreker en Ph. Peeters. Het college werd vertegenwoordigd door R. Meijer en C. Meulblok. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers als belanghebbenden kunnen worden beschouwd en dat er voldoende spoedeisend belang was om de zaak te behandelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen, ondanks de bezwaren van de verzoekers. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat de vergunning op een goede ruimtelijke onderbouwing was gebaseerd.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/10216 WABOA VV en BRE 20/10243 WABOA

uitspraak van 24 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Kevelam.
Als derde partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder],
[naam belanghebbende], te [vestigingsplaats belanghebbende],
gemachtigde: mr. J. Kevelam.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 18 november 2020 van het college (bestreden besluit) inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het tijdelijk realiseren van een zonneveld op een aantal percelen ten zuidwesten van de kern Woensdrecht. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 februari 2021. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. G.C. Toenbreker en Ph. Peeters. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, R. Meijer en C. Meulblok. Derde partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en ir. [naam ingenieur].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 mei 2020 heeft [naam vergunninghouder] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonneveld ten zuidwesten van de kern Woensdrecht op de percelen kadastraal bekend, [gegevens kadaster] voor een termijn van 25 jaar.
Met ingang van 13 augustus 2020 heeft het college een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Tegen het ontwerpbesluit zijn zienswijzen ingediend, onder andere door verzoekers.
Bij het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een periode van 25 jaar voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
Een kopie van de omgevingsvergunning is op 19 november 2020 toegezonden aan – onder andere – verzoekers. In een separate ‘Nota beantwoording zienswijzen’ heeft het college op de zienswijzen gereageerd.
Beroepsgronden
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 3.13, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) door de omgevingsvergunning direct na besluitvorming te publiceren, en dat het bestreden besluit reeds daarom moet worden vernietigd.
Verzoekers hebben verder gewezen op de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) waarin het gebied waarin het zonnepark is gesitueerd – [naam gebied] – is aangeduid als ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ en ‘groenblauwe mantel’. Verzoekers stellen dat op de gemeente een zorgplicht rust om rekening te houden met de in de IOV aangeduide waarden. Verzoekers stellen dat in het bestreden besluit in voldoende mate rekening is gehouden met de ligging van het gebied in de groenblauwe mantel, maar dat de cultuurhistorische waarden niet of onvoldoende zijn betrokken in de afweging voor de locatiekeuze van de ontwikkeling en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden bij de inrichting van het gebied. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat met het tijdelijk toestaan van het zonnepark in dit zeer specifieke gebied een functie wordt toegestaan die in de kern een gebiedsvreemde constructie is, in de verder gave en zo goed als ‘lege’ cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke [naam gebied]. Met de keuze om deze functie op deze locatie toe te staan wordt volgens verzoekers eenzijdig gekozen voor het benutten van de fysieke ruimte voor een maatschappelijke behoefte, waarbij dit ten koste gaat aan de omgevingskwaliteit. Het tijdelijk toestaan van een zonnepark in dit zeer specifieke gebied tast volgens verzoekers de belevingswaarde en toekomstwaarde van het gebied aan. Het leidt tot een verrommeling van het landschap en tast ook de afleesbaarheid van het landschap aan. Tot slot creëert het toelaten van een zonnepark binnen deze polder volgens verzoekers een ongewenst precedent dat bij ontwikkelingen geen rekening gehouden hoeft te worden met de cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals opgenomen in de IOV.
Verzoekers stellen dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er geen onomkeerbare gevolgen ontstaan voor het zeer hoge cultuurhistorische waardevolle landschap. Het is volgens verzoekers onvoldoende bekend wat de keuze van het zonnepark op deze locatie voor gevolgen heeft voor de ontwikkeling van dit landschap en de toekomstwaarde ervan. Daarbij hebben verzoekers opgemerkt dat de bescherming van cultuurhistorische waarden belangrijk is, omdat deze onvervangbaar zijn.
Zij hebben de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Spoedeisend belang
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Ter zitting is gesproken over het spoedeisend belang. Aangezien verzoekers hun beroep- en verzoekschrift binnen zes weken na de publicatie van het bestreden besluit hebben ingediend, is de verleende omgevingsvergunning niet in werking getreden. Ter zitting is door derde partijen toegelicht dat er weliswaar op korte termijn nog geen daadwerkelijke (onomkeerbare) bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden, maar dat de realisatie van het project afhankelijk is van nog te verlenen subsidie. Toegelicht is dat deze voorbereidingshandelingen onlosmakelijk verbonden zijn met de geplande bouwwerkzaamheden. Dat belang is door de andere partijen niet betwist. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van een voldoende spoedeisend belang.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Ontvankelijkheid beroep
6. Ook het belang van verzoekers is ter zitting besproken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Awb worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) – bijvoorbeeld de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3274 – volgt dat een belang aan een bestuursorgaan toevertrouwd als een wettelijk voorschrift aan dit bestuursorgaan een bevoegdheid tot behartiging van dit belang toekent.
7. Het belang van verzoekers is naar het oordeel van voorzieningenrechter gelegen in de bevoegdheden die hen op grond van de Wet ruimtelijke ordening in combinatie met de IOV toekomt. Verzoekers kunnen ten aanzien van het bestreden besluit derhalve als belanghebbende in de zin van de Awb worden beschouwd en konden daarom ook beroep instellen tegen het bestreden besluit.
Het beroep is ontvankelijk.
Procedureel gebrek
8. In artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in gevallen, waarin toepassing is gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, en gedeputeerde staten of de inspecteur daaromtrent een zienswijze naar voren hebben gebracht, die niet is overgenomen, de beschikking op de aanvraag hun onverwijld wordt toegezonden en dat zij eerst zes weken na die toezending wordt bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
9. Verzoekers hebben terecht aangevoerd dat het college heeft verzuimd toepassing te geven aan artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo. Het college heeft het bestreden besluit bekendgemaakt en op dezelfde dag ter kennisgeving toegezonden aan verzoekers. Dat heeft het college in het verweerschrift ook erkend.
De voorzieningenrechter ziet in dit procedureel gebrek evenwel geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit. Door toepassing van artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo wordt de inwerkingtreding van een verleende omgevingsvergunning uitgesteld, waardoor verzoekers in de gelegenheid zijn om te bepalen of het nodig is om in te grijpen. Met het tijdig instellen van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening hebben zij evenwel ook bereikt dat het bestreden besluit nog niet in werking treedt. Het bestreden besluit treedt pas in werking nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening [1] . Verzoekers zijn door het procedurele gebrek dus niet benadeeld. De voorzieningenrechter passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Beoordelingskader
10. Het projectgebied van het in geding zijnde zonneveld is gelegen in het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan 1] en de [naam bestemmingsplan 2] Op de percelen rusten de enkelbestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’, ‘Natuur’ en ‘Verkeer – Zandpad’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ met de gebiedsaanduidingen ‘luchtvaartverkeerzone 2’, ‘luchtvaartverkeerzone 8’, ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’, ‘groenblauwe mantel’, ‘vrijwaringszone – radar’, ‘attentiegebied ehs’.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat het in geding zijnde project in strijd is met de planregels omdat het oprichten van een zonnepark volgens de regels voor gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ (artikel 5 van ‘[naam bestemmingsplan 2]’) niet is toegestaan.
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Voorop dient te worden gesteld dat de bevoegdheid van het college om een omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik te verlenen een discretionaire bevoegdheid is, die de voorzieningenrechter slechts terughoudend kan toetsen.
Daarbij dient ook voorop te worden gesteld dat – volgens vaste jurisprudentie van de AbRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1746 – het college omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning moet beslissen op de aanvraag zoals die door de aanvrager is ingediend. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
12. Het college heeft de omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wabo. Mede op basis van de ruimtelijke onderbouwing van adviesbureau [naam adviesbureau] heeft het college gevonden dat het project voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Het college heeft de ruimtelijke onderbouwing als bijlage bij het bestreden besluit gevoegd en aangemerkt als onderdeel van het bestreden besluit.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 3.3) aandacht is besteed aan het provinciaal beleid, waaronder de IOV, meer concreet aan de cultuurhistorische waarden van het gebied. Geconcludeerd is dat het voorgenomen plan past binnen het provinciale beleid. De voorgenomen ontwikkeling draagt volgens [naam adviesbureau] bij aan de provinciale doelstellingen met betrekking duurzame energie en er wordt op zorgvuldige wijze omgegaan met cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, welke behouden blijven en waar mogelijk worden hersteld en/of verstrekt.
[naam adviesbureau] heeft in dat kader – onder meer – overwogen dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het zeekleigebied, die zich kenmerkt door de visuele relaties tussen de hogere delen van [naam gebied]. Het zonneveld vormt volgens [naam adviesbureau] geen obstructie in de zichtrelatie vanaf [naam gebied] door zijn lagere ligging en de grote afstand in het landschap. De panelen en landschappelijke inpassing zijn laag gehouden om de ruimtelijke impact van het zonneveld zoveel mogelijk te beperken en daarmee de ruimtelijke leesbaarheid van [naam gebied], te behouden.
De aanwezige beplanting van [naam gebied] zal worden verstrekt door het aanbrengen van passende beplanting binnen de projectlocatie, waarbij de gekozen beplanting aansluit op de beplanting langs [naam gebied].
[naam adviesbureau] heeft verder overwogen het polderkruis is aangemerkt als lijn van hoge historische waarde, en dat dit polderkruis niet wordt aangetast, omdat het bestaande kavelpatroon wordt gerespecteerd.
Het college heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat het zonnepark tijdelijk is en dat de stelling dat zonnepanelen een gebiedsvreemde ontwikkeling zijn, zal worden ingehaald door toekomstige en noodzakelijke ontwikkelingen waarin zonneparken in (voormalig) agrarische gebieden een terugkerend fenomeen zullen zijn. Er ligt bovendien nu al een fruitbomengaard in de zichtlijn met daar omheen een windhaag van 3 tot 5 meter hoog. Ook staat er al jaren een windturbine in [naam polder]. Het college benadrukt dat er grote belangen zijn gemoeid met de gemeentelijke doelstelling om in 2035 energieneutraal te zijn. Zonneparken spelen een belangrijke rol in het verduurzamen van de energieproductie.
14. De voorzieningenrechter leidt uit de beroepsgronden af, en zo is ter zitting ook bevestigd, dat verzoekers niet zozeer bezwaar hebben tegen de ontwikkeling van het zonneveld op zich, maar dat zij met name problemen hebben met de gekozen locatie.
De afweging van geschikte locaties binnen de gemeente Woensdrecht is echter door de gemeenteraad al gemaakt in het ‘Uitnodigingskader zonne-energie’ (Uitnodigingskader), dat is vastgesteld op 3 juli 2019. In het Uitnodigingskader is het gemeentelijk grondgebied ingedeeld in ‘kansrijke gebieden’, ‘afwegingsgebieden’, ‘uitsluitingsgebieden’ en ‘stedelijke gebieden’. De gekozen locatie is in het Uitnodigingskader aangewezen als een ‘kansrijk gebied’. Het Uitnodigingskader ligt in deze procedure niet ter toetsing aan de voorzieningenrechter voor. Als verzoekers het niet eens waren met de selectie van de ‘kansrijke gebieden’ voor zonne-energie, dan had het op hun weg gelegen om te reageren op het Uitnodigingskader. Verzoekers hebben ter zitting toegelicht dat hen het Uitnodigingskader is toegestuurd nadat het was vastgesteld en dat zij toen geen aanleiding hebben gezien om daarop actie te ondernemen. Die keuze moet voor risico van verzoekers blijven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het bestreden besluit op zorgvuldige wijze heeft voorbereid. Aangezien de aanvraag is ingediend voor de aangegeven projectlocatie, en deze projectlocatie in het Uitnodigingskader was aangewezen als ‘kansrijk gebied’ voor zonne-energie, was het college niet gehouden om alternatieve locaties te onderzoeken. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het bestreden besluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing waarin een zorgvuldige en deugdelijk gemotiveerde afweging is gemaakt. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun standpunt dat de cultuurhistorische waarden van het gebied niet of onvoldoende zijn betrokken in de besluitvorming.
Conclusie
15. Op basis van het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van het zonneveld op de gekozen locatie voor een periode van 25 jaar.
16. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 24 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid (voor zover relevant):
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…],
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
[…].
Artikel 2.10 (voor zover relevant):
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. […];
b.
c. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
d. […].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a (voor zover relevant):
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 3.5 (Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit)
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
zorgvuldig ruimtegebruik;
de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
meerwaardecreatie.
Artikel 3.6, eerste lid:
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
Voor zover relevant, valt het projectgebied in de IOV onder het werkingsgebied ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’.
Artikel 3.29:
Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:
is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Artikel 3.41 (Zonne-parken in Landelijk gebied):
1. Binnen Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
uit onderzoek blijkt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie in Stedelijk gebied, op bestaande bouwpercelen en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie onvoldoende is;
de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
e ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
2. De maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
de mate van meervoudig ruimtegebruik;
de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
3. Er kan uitsluitend toepassing worden gegeven aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wabo wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;
voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.
Artikel 5.10 (Nadere regels cultuurhistorische- en aardkundige waarden):
Gedeputeerde Staten stellen nadere regels vast waarin zij voor de toepassing van deze verordening het vjolgende beschrijven:
de aardkundige waarden en kenmerken van de aangewezen gebieden als onderdeel van de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant;
de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de aangewezen gebieden als onderdeel van de Cultuurhistorische Waardenkaart.

Voetnoten

1.artikel 6.1, derde lid, van de Wabo