ECLI:NL:RBZWB:2021:719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_203 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en buiten behandeling stellen aanvraag

Op 23 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Dit besluit betrof het buiten behandeling stellen van verzoekers aanvraag voor een bijstandsuitkering. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat was genomen op 2 december 2020, en stelde dat hij alle gevraagde documenten had ingeleverd, met uitzondering van enkele Franse stukken die nog vertaald moesten worden. Hij had bijzondere bijstand aangevraagd voor de vertaal kosten, maar deze aanvraag was telefonisch afgewezen zonder schriftelijk besluit.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de gemeente op de hoogte was van zijn situatie en dat hij onterecht en met grote vertraging bijstand was ontzegd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet tijdig alle benodigde informatie had ingeleverd en dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen en heeft het verzoek afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft verzoeker geadviseerd om zo snel mogelijk een nieuwe aanvraag in te dienen en in overleg te treden met het college over de benodigde gegevens. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/203 PW VV

uitspraak van 23 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. Verweerder heeft zich via skype laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker en zijn echtgenote hebben op 27 september 2020 een bijstandsuitkering aangevraagd.
Bij brief van 12 oktober 2020 heeft verweerder laten weten dat er aanvullende gegevens en/of bewijsstukken nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, namelijk:
  • een kentekenbewijs;
  • verifieerbare stukken waaruit blijkt hoe verzoeker en zijn vrouw sinds december 2019 in hun levensonderhoud hebben voorzien;
  • originele bankafschriften of uitdraaien van internetbankieren over de afgelopen drie maanden. Aanvullend dienen rekeningafschriften van de ING-rekening eindigend op 594 over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2020 te worden ingeleverd;
  • schuldbewijzen van leningen die zijn aangegaan;
  • bewijsstukken van sollicitaties.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om vóór 26 oktober 2020 de ontbrekende gegevens in te leveren.
Bij e-mail van 23 oktober 2020 heeft [naam gemachtigde] namens verzoeker gereageerd onder toezending van een deel van de gevraagde bewijsstukken, waaronder (Franstalige) afschriften van een Franse bankrekening over de maanden juni tot en met augustus 2020 en (Franstalige) informatie over de uitkering die verzoeker en zijn echtgenote ontvingen vanuit Frankrijk. In haar toelichting schrijft zij onder meer dat verzoeker vanaf december tot september recht heeft op pensioen ter hoogte van € 165,- per maand; dat zoals uit de bankafschriften van hun rekening in Frankrijk blijkt dat verzoeker en zijn echtgenote ook een uitkering hebben ontvangen vanuit Frankrijk maar deze zullen moeten gaan terugbetalen omdat zij daar niet meer woonachtig zijn; dat zij nog wachten op bericht over hoeveel zij terug moeten betalen; dat zij ten onrechte huursubsidie hebben ontvangen omdat zij door corona/lockdown de huur niet op tijd hebben opgezegd; dat zij nu bij de familie [naam gemachtigde] inwonen en daarom geen kosten hoeven te maken voor kost en inwoning.
Bij besluit van 4 november 2020 heeft verweerder te kennen gegeven dat niet alle benodigde bewijsstukken zijn ingeleverd. Verzoeker is een hersteltermijn geboden tot 26 november 2020 om de volgende gegevens in te leveren:
  • originele bankafschriften van alle op naam staande bankrekeningen, waaronder de ING-rekening eindigend op 594 over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2020;
  • kentekenbewijs van de auto waarover verzoeker in Nederland beschikt;
  • uitkeringsspecificatie en loonstroken van inkomsten uit Frankrijk over de afgelopen drie maanden;
  • bewijsstuk van de uitkeringsinstantie/werkgever waaruit blijkt dat de ontvangen inkomsten terugbetaald dienen te worden en over welke periode terugbetaald dient te worden;
  • bewijsstuk van de officiële instantie waaruit de hoogte van de ontvangen huursubsidie blijkt;
  • bewijsstuk van de officiële instantie waaruit blijkt dat de ontvangen bedragen terugbetaald dienen te worden en over welke periode;
  • bewijsstuk waaruit blijkt dat het huurcontract in Frankrijk is ontbonden en per welke datum;
  • schuldbewijzen van leningen die zijn aangegaan;
  • alle reeds aangeleverde en nog aan te leveren Franse documenten dienen vertaald te worden door een beëdigde tolk en opnieuw te worden ingediend.
Verzoeker is erop gewezen dat de behandeling van zijn aanvraag wordt opgeschort. De aanvraag zal weer in behandeling worden genomen nadat de gevraagde gegevens zijn verstrekt. Indien de gegevens niet (volledig) worden verstrekt, kan dit ertoe leiden dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen.
Bij e-mail van 21 november 2020 heeft de maatschappelijk begeleider van verzoeker ( [naam maatschappelijk begeleider] ) namens verzoeker gereageerd. [naam maatschappelijk begeleider] vindt de opdracht om de Franse stukken te laten vertalen te veel gevraagd omdat verzoeker en zijn echtgenote dit niet kunnen betalen. Bovendien duurt het aanvraagtraject nu al zo lang, dat de dochter en haar familie (waar verzoeker en zijn echtgenote bij inwonen) in de financiële problemen beginnen te raken.
Bij besluit van 2 december 2020 is de aanvraag buiten behandeling gesteld. Verzoeker en zijn echtgenote hebben geen gehoor gegeven aan de opdracht de eerder ingediende Franse documenten te laten vertalen door een beëdigd tolk. Dat verzoeker en zijn echtgenote daarvoor niet de middelen hadden, rijmt niet met de verklaring dat zij inkomsten hebben uit Frankrijk. Verzoeker had deze inkomsten kunnen aanwenden voor een vertaling. Nu de gevraagde stukken niet zijn ontvangen, kan de aanvraag niet worden beoordeeld. De aanvraag wordt buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zijn geen dringende redenen om daar vanaf te zien.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Hij stelt dat hij alle gevraagde documenten binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd, behalve de Franse stukken die van verweerder vertaald moesten worden. Omdat de kosten voor het laten vertalen niet gering zijn, heeft verzoeker daarvoor bijzondere bijstand aangevraagd. Deze aanvraag is telefonisch geweigerd, zonder dat daarover een schriftelijk besluit is genomen. Nu verzoeker en zijn echtgenote eindelijk geld hebben kunnen lenen om de documenten te laten vertalen, is de bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld. Dit is onmenselijk, gelet op het feit dat de beoordelaar op de hoogte werd gehouden van de gang van zaken. Verzoeker heeft begrip voor een grondige behandeling van de aanvraag, maar door misinformatie en onjuist handelen vanuit de gemeente is hem onterecht en met grote vertraging bijstand ontzegd. Verzoeker heeft zijn bezwaar onderbouwd met een aantal vertalingen van de eerder ingediende Franse stukken. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat aan hem bijstand wordt toegekend.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, kan, indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
5.1
De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening aanwezig.
5.2
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden – en dus recht heeft op een bijstandsuitkering – is de financiële situatie van de aanvrager essentieel. De aanvrager is verplicht om alle gegevens in te leveren die nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter overweegt dat bankafschriften en informatie over uitkeringen/pensioen ontvangen vanuit het buitenland, van belang zijn om de financiële positie van verzoeker in kaart te brengen. Verweerder heeft deze gegevens nodig om te kunnen beoordelen of verzoeker geen enkele andere inkomstenbron heeft en daarmee in zodanige omstandigheden verkeert dat hij recht heeft op bijstand. Verweerder heeft daarbij terecht om een vertaling van de ingediende Franstalige stukken gevraagd.
5.3
Niet in geschil is dat verzoeker niet tijdig alle gevraagde informatie bij verweerder heeft ingeleverd. Verzoeker had van het college namelijk tot 26 november 2020 de tijd gekregen om (onder meer) vertalingen van de Franse stukken in te leveren. Daarbij is hij erop gewezen dat indien hij de verzochte gegevens niet tijdig inlevert, zijn aanvraag mogelijk niet in behandeling wordt genomen. Verzoeker heeft echter pas na het verstrijken van de hersteltermijn, namelijk bij bezwaarschrift van 7 december 2020, vertalingen overgelegd. Dat is te laat. Voor zover verzoeker voor het opvragen van de gevraagde vertalingen en stukken meer tijd nodig had dan de gegeven hersteltermijn, had het op zijn weg gelegen om vóór 26 november 2020 om verlenging van de hersteltermijn te vragen. Gemachtigde van verzoeker heeft tijdens de zitting erkend dat zij dit niet heeft gedaan. Omdat verzoeker de verzochte (en noodzakelijke) vertalingen niet op tijd heeft ingeleverd, was verweerder op grond van artikel 4:5, tweede lid, van de Awb, in beginsel bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen. Van die bevoegdheid heeft het college bij besluit van 2 december 2020 gebruik gemaakt.
5.4
Dat het laten vertalen van Franstalige stukken erg duur is kan de voorzieningenrechter begrijpen, maar omdat verzoeker degene is die voor bijstand in aanmerking wil komen, komen deze kosten toch voor zijn rekening. Dit heeft de hoogste bestuursrechter zo bepaald. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:CRVB:2017:1952.
5.5
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder bevoegd was de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Dat verweerder van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken, is niet gebleken. Dit betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het bestreden besluit in bezwaar standhoudt. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
Ten overvloede
5.6
Zoals ter zitting besproken, geeft de voorzieningenrechter verzoeker in overweging om zo snel mogelijk een nieuwe aanvraag in te dienen en met het college in overleg te treden over welke gegevens daarbij nodig zijn. De bij het bezwaarschrift ingediende stukken kunnen in ieder geval ook bij de nieuwe aanvraag worden betrokken.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 23 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid de beslissing mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.