ECLI:NL:CRVB:2017:1952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
16/4022 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet door gebrek aan vertaling van documenten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had op 24 juni 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, maar zijn aanvraag werd door het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant buiten behandeling gelaten. Dit gebeurde omdat de appellant niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd, waaronder vertalingen van documenten uit het buitenland. De appellant was gehuwd met een vrouw die in Litouwen woont en werkt, en het dagelijks bestuur had verzocht om bewijsstukken van haar inkomen en vermogen, die in het Nederlands moesten worden vertaald.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onredelijk was om een vertaling van de bankgegevens van zijn vrouw te eisen, omdat hij voldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie. De Raad oordeelde echter dat de appellant als aanvrager verantwoordelijk was voor het aanleveren van de benodigde vertalingen. De Raad benadrukte dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag en dat het dagelijks bestuur terecht om vertalingen had gevraagd om een compleet beeld te krijgen van de financiële situatie van de appellant.

De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen reden was om te oordelen dat het college onredelijk had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/4022 PW
Datum uitspraak: 30 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juni 2016, 15/8257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.A. den Ottelander.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 24 juni 2015 gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet in te dienen. Hij staat ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Hij is gehuwd met [naam N] (N), die woont en werkt in Litouwen.
1.2.
Om zijn aanvraag te beoordelen heeft het dagelijks bestuur appellant bij brief van 21 juli 2015 verzocht om de in die brief genoemde gegevens voor 5 augustus 2015 over te leggen, waaronder loonstroken en bewijsstukken met betrekking tot alle overige inkomsten en het vermogen (bijvoorbeeld bezit woning) van N. In de brief is appellant erop gewezen dat hij stukken uit het buitenland door een beëdigde tolk in het Nederlands moet laten vertalen. Indien hij hieraan niet voldoet, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Appellant heeft op 24 juli 2015 gevraagd om de hersteltermijn te verlengen omdat hij afhankelijk is van buitenlandse overheids- en bankinstanties.
1.3.
Bij brief van 6 augustus 2015 heeft het dagelijks bestuur appellant nogmaals verzocht om de in 1.2 gevraagde gegevens over te leggen en hem meegedeeld dat de hersteltermijn is verlengd tot 28 augustus 2015. Appellant heeft op 21 augustus 2015 stukken van N overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 3 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 december 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant niet alle gevraagde gegevens binnen de hem bij brief van 6 augustus 2015 verleende hersteltermijn heeft ingeleverd. De overgelegde gegevens omtrent inkomen en vermogen uit het buitenland, die betrekking hebben op N, en die noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen, zijn niet door een beëdigde tolk of vertaler vertaald. Hierdoor kan het dagelijks bestuur de aanvraag inhoudelijk niet beoordelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellant acht het onredelijk dat om een vertaling wordt gevraagd van bankgegevens van N, omdat hij voldoende inzicht heeft verschaft in de financiële positie van N, gelet op haar baan en het levensonderhoud en de kosten daarvan in Litouwen. Appellant acht de vertaling ook niet noodzakelijk voor de behandeling van de aanvraag. Appellant voert voorts aan dat het voor het dagelijks bestuur gemakkelijker is om de gegevens te vertalen omdat hij geen geld heeft om dit te bekostigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De door het dagelijks bestuur bij appellant gevraagde gegevens over inkomen en vermogen van N zijn bedoeld om met de andere beschikbare gegevens een compleet beeld te krijgen van de financiële situatie van appellant.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat hij voldoende inzicht heeft verschaft in de financiële positie van N, gelet op haar baan en het levensonderhoud en de kosten daarvan in Litouwen, slaagt niet. Het dagelijks bestuur heeft terecht om een vertaling in het Nederlands van de
ingeleverde gegevens gevraagd zodat het dagelijks bestuur het inkomen en vermogen van N kan vaststellen. Uit de overgelegde bankafschriften van N is zonder vertaling niet af te leiden wat haar inkomen is. Bovendien heeft het dagelijks bestuur terecht het standpunt ingenomen dat op deze afschriften ook andere voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag relevante gegevens vermeld zullen staan. Van belang is voorts dat het dagelijks bestuur in verband met het vaststellen van het vermogen van N ook om een vertaling van het in de Litouwse taal verstrekte stuk met als aantekening ‘eigendom appartement’ heeft gevraagd. Niet in geschil is dat appellant binnen de gegeven hersteltermijn geen Nederlandse vertaling van de ingeleverde gegevens heeft overgelegd. Als gevolg hiervan heeft het dagelijks bestuur geen goed inzicht verkregen in de financiële situatie van appellant.
4.3.
De beroepsgrond dat het voor het dagelijks bestuur gemakkelijker is om de gegevens te vertalen en dat appellant geen geld heeft om dit te bekostigen, slaagt evenmin. Het ligt op de weg van appellant als aanvrager zorg te dragen voor de vertaling. Appellant heeft bovendien niet onderbouwd dat hij over onvoldoende middelen beschikte voor de vertaling van de stukken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het dagelijks bestuur bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2017.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) L.V. van Donk

HD