ECLI:NL:RBZWB:2021:696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5234
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Yoshikawa, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV heeft deze uitkering per 11 november 2019 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat het UWV haar bezwaar tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bevoegd was om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres opnieuw te beoordelen, ondanks dat zij eerder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was geacht. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende zorgvuldigheid had betracht in het medisch onderzoek en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hadden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd en dat de toekenning van een tijdelijke uitkering en re-integratiedienstverlening niet onredelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5234 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J. Yoshikawa,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 september 2019 (primair besluit I) heeft het UWV de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd met ingang van 11 november 2019.
In het besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit II) heeft het UWV eiseres onder meer voor een periode van vier maanden vanaf 11 november 2019 een bedrag gelijk aan de IVA-uitkering toegekend.
In het besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest als horecamedewerkster voor 20 uren per week tot 1 juni 2007. Voor uitval met psychische klachten is eiseres met ingang van 29 juni 2009 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het UWV bij besluit van 24 januari 2019 de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 24 september 2018 omgezet in een WIA-uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Omdat die beoordeling volgens het UWV niet goed was uitgevoerd, heeft het UWV het recht op uitkering van eiseres opnieuw beoordeeld. Dat heeft ertoe geleid dat het UWV in primair besluit I (van 10 september 2019) de WIA-uitkering heeft beëindigd met ingang van 11 november 2019 omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij primair besluit II (van 31 oktober 2019) heeft het UWV eiseres voor een periode van vier maanden vanaf 11 november 2019 een bedrag toegekend gelijk aan de IVA-uitkering en de mogelijkheid 5 jaar gebruik te maken van de re- integratie dienstverlening van het UWV.
In het bestreden besluit (van 12 februari 2020) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het nieuwe onderzoek blijkt dat eiseres 0,00% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en daarom heeft het UWV haar uitkering ingetrokken, zij het niet met terugwerkende kracht. Voorts heeft het UWV eiseres vier maanden extra uitkering toegekend naar 100% arbeidsongeschiktheid.
2.
Omvang geschil
In geschil is ten eerste of het UWV terecht een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft uitgevoerd. Als dat zo is komt de rechtbank toe aan het antwoord op de vraag of het UWV terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 november 2019 0,00% bedraagt en of het UWV daarom terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per die datum.
Tot slot is in geschil of het UWV terecht over een periode van vier maanden na beëindiging van haar IVA-uitkering eiseres nog een vergoeding ter hoogte van haar eerdere WIA-uitkering heeft toegekend naast de mogelijkheid voor een periode van 5 jaar gebruik te maken van de re- integratie dienstverlening van het UWV.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WIA – voor zover hier van belang – is de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het UWV of van een of meer door het UWV aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor het meewerken aan onderzoek als bedoeld in onderdeel c;
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het UWV of door een of meer daartoe door het UWV aangewezen personen.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, onder a, van de WIA (dat is opgenomen onder Hoofdstuk 6, ‘Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten’) eindigt het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat de persoon die recht heeft op die uitkering niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.
Bevoegdheid UWV
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de artikelen 49 en 27 van de WIA volgt dat alleen een IVA-uitkering dient te worden uitbetaald indien de verzekerde daar recht op heeft en dat het UWV bevoegd is te onderzoeken of nog steeds recht op uitkering bestaat. In dat verband dient de verzekerde te voldoen aan de verplichting van artikel 27, tweede lid, van de WIA om mee te werken aan een onderzoek. Hieraan staat niet in de weg dat een verzekerde eerder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. De rechtbank wijst er op dat in dit voorschrift zonder enig voorbehoud is bepaald dat deze verplichting rust op de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet (de WIA). Het recht op IVA-uitkering is geregeld in Hoofdstuk 6 van de WIA. Artikel 27, tweede lid, van de WIA is dus ook van toepassing op de verzekerde die recht heeft op een IVA-uitkering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat artikel 41 van de WIA – waarin was bepaald dat het UWV de eerste vijf jaar jaarlijks het recht op een IVA-uitkering moest herbeoordelen – is vervallen, niet tot een ander oordeel leidt. Vanwege het vervallen van dit voorschrift is het UWV alleen niet langer verplicht volledig en duurzaam arbeidsongeschikten periodiek te (her)beoordelen. Dat laat echter de bevoegdheid onverlet in voorkomende gevallen met toepassing van artikel 27, tweede lid, van de WIA tot herbeoordeling van het recht op een IVA-uitkering over te gaan (en de betrokkene met het oog hierop op te roepen voor een onderzoek). De rechtbank verwijst in dit verband nog naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot artikel 27, tweede lid, van de WIA. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:87, en van 2 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2642.
4.2
Gelet op het vorenstaande was het UWV dan ook bevoegd om eiseres opnieuw te onderzoeken, ondanks dat eiseres na onderzoek door het UWV per 24 september 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op zijn spreekuur van 12 augustus 2019. Hij heeft gerapporteerd dat eerder wegens intensieve behandeling (vier dagen per week) werd afgezien van het opstellen van belastbaarheid, dan wel beperkingen. Inmiddels acht de verzekeringsarts het klachtenbeeld goeddeels geweken, afgezien van de belaste voorgeschiedenis. Er rest nog enige verschraling van dagelijkse activiteiten en de behandeling is al geruime tijd gestopt.
Eiseres voldoet daardoor niet meer aan de uitzonderingscriteria voor de WIA, casu quo is niet meer als volledig arbeidsongeschikt te beschouwen als bedoeld in het Schattingsbesluit. Daarentegen ziet de verzekeringsarts voldoende objectieve gegevens, op basis van ziekte, beperkingen en handicap, om uit te gaan van verminderde belastbaarheid, mede uit preventief oogpunt. Hij acht eiseres aangewezen op aangepaste werkzaamheden zonder veel deadlines of productiepieken, zonder veel storingen en onderbrekingen, met aanvankelijk intensieve begeleiding met een jobcoach. Voorts acht hij haar beperkt in het uiten van eigen gevoelens en het omgaan met conflicten en aangewezen op duidelijk omschreven taken in samenwerking en werk zonder leidinggevende aspecten. Voorts moet het gaan om werk met (vooralsnog) weinig direct klantcontact en met regelmaat in het arbeidspatroon en niet in avond of nachtdiensten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 augustus 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd en eiseres op zijn spreekuur van 12 februari 2020 onderzocht. Declerq is van mening dat de primaire verzekeringsarts zowel qua persoonlijk als qua sociaal functioneren voldoende arbeidsvoorwaarden heeft gesteld en voldoende arbeidsbeperkingen heeft aangenomen. In bezwaar ziet hij geen aanleiding te komen tot een andere inschatting van de psychische toestand en de belastbaarheid van eiseres.
Wel acht hij eiseres gezien haar astma aangewezen op een werkomgeving zonder bezoedelde lucht in de atmosfeer. Een luchtafzuigsysteem lijkt hem daarvoor nuttig en gunstig, waarbij uiteraard aan de Arbowet criteria dient te worden voldaan.
Vanwege recidiverende aspecifiek rugklachten acht de verzekeringsarts b&b zwaar tillen beperkt en moet lang aaneengesloten staan worden beperkt.
Volledige arbeidsongeschiktheid op alleen medische gronden acht Declerq, getoetst aan het Schattingsbesluit, niet aan de orde.
Een urenbeperking is niet aan de orde omdat daarvoor noch op energetische gronden, noch uit preventieve overwegingen, noch wegens het niet beschikbaar zijn voor arbeid door therapie, nu deze niet aanwezig is, aanleiding is.
De verzekeringsarts b&b heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres, aangepast volgens het vorenstaande, neergelegd in de FML van 12 februari 2020.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig was en dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld in de FML. Bovendien is ten onrechte geen informatie opgevraagd bij haar behandelaars en wordt met de geduide functies haar belastbarheid overstegen.
De beperkingen voor de rug die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen zijn onvoldoende en ten onrechte heeft die arts geen lichamelijk onderzoek verricht naar de specifiek oorzaken van de pijnklachten zoals de richtlijn “Whiplash, Aspecifieke rugklachten en Hartinfarct” voorschrijft. Hierdoor en door het maar nauwelijks plaats gehad hebbende lichamelijke onderzoek is de belastbaarheid van eiseres ernstig onderschat.
Met betrekking tot de psychische belastbaarheid had de verzekeringsarts b&b meer navraag moeten doen naar de psychische gezondheid van eiseres. Door het te oppervlakkige psychische onderzoek zijn er te weinig beperkingen aangenomen voor eiseres in persoonlijk en sociaal functioneren.
Gelet op het vorenstaande is eiseres ernstiger beperkt en meer arbeidsongeschikt dan aangenomen. Door verschillende van haar klachten zijn voor de aspecten 1.8, 2.9.2, 2.11.1, 2.12.2 en 2.12.4 niet voldoende (zware) beperkingen aangenomen, zonder dat daarvoor een voldoende motivering is gegeven.
Verder kent eiseres een verhoogd energieverbruik en heeft zij problemen met inslapen en nachtmerries met de daarmee samenhangende verminderde recuperatiemogelijkheid. Dit maakt volgens haar een urenbeperking noodzakelijk. Gelet op de psyche van eiseres is een volledige werkweek sowieso onmogelijk omdat dan de klachten en beperkingen weer toenemen. Eiseres acht zich niet in staat tot welke arbeid ook, gelet op duur en ernst van de chronische klachten die haar dagelijks leven geheel beheersen.
In verband met de twijfel die het vorenstaande oproept en onder verwijzing naar het Korošec-arrest en de daarin opgenomen noodzaak voor equality of arms heeft eiseres de rechtbank verzocht een onafhankelijk medisch onderzoek te laten verrichten door een verzekeringsarts/arbeidsdeskundige.
Daarbij heeft eiseres aangegeven het niet eens te zijn met de uitleg die de CRvB hanteert bij het afwijzen van dergelijke verzoeken, omdat geen sprake is van equality of arms als uitsluitend verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen worden geacht te kunnen komen tot correcte vertaling van diagnoses naar beperkingen en vervolgens naar het arbeidskundig vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat er ook zij van het onderzoek dat eerder leidde tot het oordeel dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in de IVA moest worden geacht, de rechtbank is niet kunnen blijken dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder naast de PTSS (angst-)klachten ook de gestelde lichamelijke (rug-)klachten, als de energetische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Geen behandelaar van eiseres heeft aangegeven dat eiseres geen arbeid kan verrichten. Onder die omstandigheden hebben de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van het voldoen aan de vereisten voor de conclusie dat eiseres geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
Dat er geen informatie is ingewonnen door de verzekeringsartsen geeft aan dat zij op basis van de in het dossier aanwezige informatie en de onderzoeken die zij zelf bij eiseres hebben verricht, over voldoende informatie beschikten om een afweging te maken. Dat dit niet juist is, heeft eiseres niet met medische informatie aangetoond.
Voor een urenbeperking als daarnaast bepleit, ziet de rechtbank in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten.
Met de situaties waarin de angstklachten als gevolg van PTSS/bordeline-, paniek- en dwangstoornis kunnen ontstaan zoals door eiseres is aangevoerd, is door middel van de in de FML van opgenomen beperkingen voldoende rekening gehouden. Ook daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres in beroep weliswaar verschillende omstandigheden aanhaalt, maar daarvan geen medische gedingstukken ter onderbouwing heeft ingebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen – ook tegen de achtergrond van de eerdere IVA-toekenning – voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemotiveerd waarom zij hebben besloten tot de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML. Het verzoek een medisch deskundige te laten adviseren, wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank komt niet tot de voor het inschakelen van een deskundige benodigde twijfel.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 12 februari 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010).
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat de beperkingen in de FML in aantal en zwaarte onvoldoende zijn en dat zij veel meer beperkt is dan door het UWV aangenomen. Met de juiste beperkingen kunnen volgens eiseres de geduide functies niet geschikt worden geacht voor eiseres.
6.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden.
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 10 september 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 27 februari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft daar zorgvuldigheidshalve op 24 februari 2020 nog apart overleg over gevoerd met verzekeringsarts b&b Declerq. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0,00%. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid per 11 november 2019.
Nu pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 11 november 2019.
8.
Toekenning bedrag gelijk aan IVA-uitkering gedurende vier maanden en toekenning gebruik re- integratie dienstverlening
Bij primair besluit II heeft het UWV eiseres vier maanden een bedrag toegekend dat even groot is als de maandelijkse IVA-uitkering die het met ingang van 20 november 2019 heeft beëindigd en de mogelijkheid geboden vijf jaren gebruik te maken van re- integratie dienstverlening.
Dit zijn de twee regelingen ter compensatie die door Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 7 oktober 2019 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn aangekondigd voor mensen in de situatie waarin eiseres zich bevindt. Naast de regeling van vier maanden extra uitkering op het niveau voorafgaande aan het ingaan van de nieuw vastgesteld mate van arbeidsongeschiktheid houdt de andere regeling in dat het UWV vijf jaar lang ondersteuning zal bieden bij het zoeken en vinden van passend werk. Ruimte om een afwijkende regeling te treffen is daarbij aan het UWV niet gegeven.
De rechtbank acht die termijn van vier maanden niet onredelijk en ziet dan ook geen grond die periode uit te breiden. Door deze extra termijn heeft eiseres een uitloopperiode van in totaal 6 maanden die is bedoeld om zich in te stellen op de gewijzigde situatie. De rechtbank acht deze periode van in totaal 6 maanden niet onredelijk.
Daarnaast is ook de service waar eiseres vijf jaar gebruik van kan maken om aan werk te komen in deze situatie niet als onredelijk aan te merken.
Onder deze omstandigheden heeft het UWV dan ook terecht de bezwaren die eiseres heeft geuit tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
9.
Conclusie, proceskosten en griffierecht
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 19 februari 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.