Uitspraak
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De beoordeling
Ik zal het laten rusten”, waarmee, zo heeft de vrouw onweersproken aangevoerd, de kort daarvoor ter sprake gebrachte verlaging van de kinderbijdrage is bedoeld. Voor de periode na de indiening van het verzoekschrift acht de rechtbank van doorslaggevende betekenis dat de financiële situatie van de vrouw tot voor kort zodanig is geweest dat in redelijkheid niet van haar gevergd kan worden dat zij over die periode alsnog een aandeel neemt in de kosten van de kinderen. Zij had immers dubbele woonlasten, die zwaar drukten gelet op de hoogte van haar netto inkomen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de man in een aanmerkelijk betere financiële positie verkeert dan de vrouw, hij over voldoende draagkracht beschikt om het overeengekomen aandeel in de kosten van de kinderen te voldoen, en het de rechtbank duidelijk is geworden dat de vrouw langere tijd dan de man nodig heeft gehad om na de echtscheiding haar financiële situatie op orde krijgen.