ECLI:NL:RBZWB:2021:6696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
02-175840-21 en 10-681071-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt met bedreiging en vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een 19-jarige verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een Albert Heijn in Tilburg op 3 juli 2021. De verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, bedreigde caissières met een vuurwapen en schoot in het plafond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, naast tbs met dwangverpleging, omdat de veiligheid van anderen in het geding was. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er een hoog recidiverisico bestond. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, en de rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de slachtoffers. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 55 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-175840-21 en 10-681071-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Den Hey-Acker, Galderseweg 7, Breda,
raadsvrouw mr. I.K. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 december 2021, waarbij de officier van justitie mr. drs. [naam 1] en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder zijn als deskundigen ter zitting gehoord kinder- en jeugdpsychiater drs. [naam 2] , GZ-psycholoog drs. [naam 3] en [naam 4] van de reclassering.
Ter zitting zijn ook de vordering tot tenuitvoerlegging onder bovenvermeld parketnummer en de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 juli 2021 in Tilburg
Feit 1: een gewapende overval op de [naam 5] heeft gepleegd en geld heeft meegenomen, waarbij hij caissières met een wapen heeft bedreigd en in het plafond heeft geschoten;
Feit 2:een gaspistool en munitie bij zich had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, gelet op de aangifte namens [naam 5] , de verklaringen van aangevers [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] , de verklaring van getuige [naam 9] ,
de bevindingen bij aanhouding van verdachte en het aantreffen van contant geld en een wapen bij de veiligheidsfouillering van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 3 juli 2021, omstreeks 16.45 uur, kwam een man de [naam 5] aan de [adres] te Tilburg binnen. Op camerabeelden is te zien dat de man een zwart vuurwapen in zijn rechterhand had en dat hij een beweging maakte die leek op het naar achteren trekken van de slede van het vuurwapen. Hij richtte dit vuurwapen vanaf korte afstand op een medewerkster van de [naam 5] , aangeefster [naam 6] , die achter kassa 1 zat. De man liep weg bij die kassa, liep naar kassa 3 en richtte het vuurwapen op de medewerkster, aangeefster [naam 7] , die achter die kassa zat. Hij liep weer terug naar kassa 1, laadde het wapen door, richtte het wapen met gestrekte bovenarm naar boven en vuurde een schot af. De man liep uiteindelijk naar buiten en richtte zijn pistool op een andere medewerkster van de [naam 5] , aangeefster [naam 8] .
Getuige [naam 9] liep buiten de winkel en hoorde een knal. Hij zag een man die hem opviel omdat hij helemaal in het zwart was gekleed, een donkere capuchon over zijn hoofd had en een zwart mondkapje droeg. De man had een pistool in zijn hand. [naam 9] besloot deze man te volgen en deed ondertussen een melding bij de politie. [naam 9] liep continu achter de man aan en gaf zijn waarnemingen steeds door aan de politie. Ter hoogte van het Sneekpad in Tilburg stond [naam 9] te wachten op de politie, wees een man aan die wegliep en vertelde tegen de politie dat dat de dader van de overval was. [naam 9] verklaarde dat de dader in een brandgang van kleding was gewisseld. De politie hield deze door [naam 9] aangewezen man, zijnde verdachte [verdachte] , aan.
De politie zag later in de supermarkt dat er een inschotopening in het plafond zat.
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De vraag of verdachte degene is geweest die de overval heeft gepleegd beantwoordt de rechtbank bevestigend. [naam 9] had verdachte immers vanaf het moment dat hij de [naam 5] uitliep onafgebroken in het oog. Bovendien droeg verdachte toen hij door de politie werd aangehouden een wapen in zijn broeksband en had hij munitie bij zich. Verdachte had onder zijn broek nog een zwarte joggingbroek aan, waarin een geldbedrag van 161 euro in verschillende coupures en wat losse muntjes van 50 cent zaten. Aangeefster [naam 6] heeft verklaard dat de dader geld in diverse coupures, maximaal een bedrag van 200 euro, alsmede 50-centmuntjes uit de kassa heeft meegenomen. In de telefoon van verdachte zaten ook nog schermafbeeldingen van Google Maps van routes door de Tilburgse wijk Reeshof (waarin de overvallen [naam 5] ligt) en een schermafbeelding van een treinrit vanuit Eindhoven naar station Tilburg Reeshof.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de eerder genoemde overval heeft gepleegd en dat hij een wapen en munitie bij zich had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
hijop
of omstreeks3 juli 2021 te Tilburg een geldbedrag,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan [naam 5] ( [adres] Tilburg)
, in elk geval aan een ander,toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [naam 6] en
/of[naam 7] en/
of[naam 8] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken,
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door gemaskerd en met een vuurwapen de [naam 5] binnen te lopen en
/ofeen vuurwapen op
een ofmeerdere caissières te richten en
/ofde slede van dit vuurwapen naar achteren te trekken en een beweging
naar/richting die caissières te maken en
/of in het plafond te schieten en/
of (vervolgens)geldbedragen uit een
of meerderekassalade weg te nemen en
/of (vervolgens
)tijdens zijn vlucht naar buiten een medewerkster van de [naam 5] te bedreigen door met dit vuurwapen op haar te richten;
2.
hijop
of omstreeks3 juli 2021 te Tilburg een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk/type Ekol Volga, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en tbs met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen tbs-maatregel kan worden opgelegd vanwege het ontbreken van causaal verband tussen verdachtes psychische problematiek en het gepleegde delict. Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf moet rekening worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt.
Verdachte heeft de overval gepleegd op zaterdagmiddag, een tijdstip waarop er veel mensen, onder wie ouders met jonge kinderen, in de supermarkt aanwezig waren. Verdachte heeft twee caissières met een vuurwapen bedreigd, heeft het wapen vanaf korte afstand op hen gericht en hield daarbij zijn vinger aan de trekker. Eén van de caissières heeft hij bij haar arm vastgepakt, waarna hij een telefoon – waarmee zij alarm wilde slaan - uit haar handen heeft getrokken. Verdachte heeft het pistool doorgeladen en in de winkel een schot afgevuurd. Hij heeft hiermee een gevaarlijke en zeer bedreigende situatie gecreëerd. Vervolgens is hij naar buiten gelopen en heeft daar nog een medewerker met het pistool bedreigd.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de medewerkers en klanten een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Dit blijkt ook uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [naam 7] , die als caissière onder schot gehouden werd: zij heeft EMDR-behandelingen moeten ondergaan omdat zij - onder meer - (angst)klachten en concentratieproblemen had als gevolg van de overval.
Verdachte heeft de overval goed voorbereid. Er was geen sprake van een impulsieve actie. Zo blijkt uit de schermafbeeldingen in de telefoon van verdachte dat hij - onder andere - zijn treinreis naar Tilburg en zijn looproute naar de supermarkt vooraf had gepland en dat hij beschikte over andere kleding die hij na de overval heeft aangetrokken, kennelijk om niet of minder snel herkend te worden. In die periode dat verdachte de overval voorbereidde, heeft hij blijkbaar niet stilgestaan bij de mogelijk ernstige gevolgen daarvan voor anderen. Die mogelijke gevolgen hebben hem er in ieder geval niet van weerhouden om de overval te plegen
Houding en persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft zich vanaf het begin beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft op geen enkel moment getoond dat hij beseft hoe heftig de overval voor anderen moet zijn geweest. Hij heeft geen blijk gegeven van enig mededogen met andere mensen. Ter zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard bereid te zijn de vorderingen van de benadeelde partijen te betalen, maar op de vraag of verdachte hiermee verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad heeft hij opnieuw gezwegen.
Verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. Hij liep ten tijde van de huidige feiten in een proeftijd van een voorwaardelijke pij-maatregel en woonde in het kader van die voorwaarden bij de Catamaran in Eindhoven. De intensieve begeleiding daar was niet voldoende om verdachte te weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit. Dit acht de rechtbank zeer zorgelijk, zeker tegen de achtergrond dat verdachte 19 jaar oud was ten tijde van het bewezenverklaarde en in zijn nog jonge leven steeds ernstigere feiten is gaan plegen.
Tussenconclusie
Het voorgaande rechtvaardigt dat aan verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank zal die ook aan verdachte opleggen, op de wijze zoals hierna vermeld.
De gevorderde tbs-maatregel
Door de officier van justitie is naast een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging geëist.
Verdachte is gedurende zeven weken multidisciplinair onderzocht op de observatieafdeling van forensisch centrum Teylingereind (ForCa). Verdachte heeft niet aan het onderzoek willen meewerken. Desondanks hebben psychiater [naam 2] en psycholoog [naam 3] op 8 november 2021 gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en autistische aspecten. Zij omschrijven verdachte als een jongeman die erg op zichzelf is gericht en antisociale cognities hanteert met achterblijvende gewetensfuncties en empathische vermogens. De beschreven psychopathologie was ook aanwezig ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten.
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat verdachte gericht is op eigen behoeftebevrediging en dat hij niet wordt geremd door adequate gewetensfuncties en/of inlevings- en empathische vermogens. Verdachte heeft wel voldoende weet van de strafbaarheid van zijn feiten, lijkt deze te hebben voorbereid en met zijn volle bewustzijn te hebben gepland.
De adviseurs hebben geen aanwijzingen gevonden dat de antisociale gedragskenmerken en/of de autistische aspecten een zodanige doorwerking hebben gehad in de tenlastegelegde feiten dat dit van invloed is geweest op verdachtes gedragskeuzes en wilsvrijheid. De tenlastegelegde feiten zijn hem volledig toe te rekenen.
De rapporteurs zien daarnaast een hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag. Verdachte heeft het feit gepleegd terwijl hij in een ggz-instelling verbleef in het kader van een voorwaardelijke pij-maatregel en heeft zeer planmatig gehandeld. Er zijn meerdere risicofactoren aanwijsbaar in zijn voorgeschiedenis. Hij heeft eerder problemen gehad met geweld en heeft eerder antisociaal gedrag vertoond. Er is sprake van middelengebruik en vanaf de middelbareschoolleeftijd is er een scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling zichtbaar.
Verdachte vertoont een gebrek aan het opvolgen van afspraken met hulpverleners en ondanks dat hij al langere tijd is behandeld wordt er geen duidelijke respons op de behandelingen gezien. De rapporteurs zien geen beschermende factoren.
De indruk bestaat dat verdachte niet meer pedagogisch beïnvloedbaar is. De rapporteurs zien geen heil in verdere behandeling van verdachte. Ter zitting heeft de psycholoog daar desgevraagd nog over gezegd dat verdachte vanaf zijn dertiende levensjaar civielrechtelijk en in het kader van de voorwaardelijke pij-maatregel is behandeld, maar desondanks weer een ernstig delict heeft gepleegd. Zij heeft vragen bij de leerbaarheid van verdachte. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat een tbs-advies niet is overwogen omdat verdachte zelf de bewuste keuze maakt om een delict te plegen en geen verband tussen de stoornis van verdachte en het plegen van het delict is vastgesteld.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat op het bewezenverklaarde feit 1 een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld. Dit feit betreft een gewapende winkeloverval waarbij meerdere mensen met een vuurwapen zijn bedreigd en waarbij zelfs een schot is gelost.
Aan de vereisten voor tbs met dwangverpleging volgens artikel 37 en 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Artikel 37a Sr eist niet, zoals door de verdediging is bepleit, dat de bewezenverklaarde feiten het
gevolgzijn van de bij verdachte vastgestelde stoornis(sen). Met andere woorden: de rechter hoeft bij het geven van een last tot terbeschikkingstelling niet vast te stellen dat er een causaal verband bestaat tussen die stoornis(sen) en feiten. De genoemde bepaling eist niet meer dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband. De rechtbank verwijst in dit verband naar de arresten van de Hoge Raad van 22 januari 2008 (LJN BC1311) en 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX9407).
Tussenconclusie
De ernst van dit feit, in samenhang met de geconstateerde stoornis en het vastgestelde recidiverisico, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel vereist. De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.
Voor zover het nog de vraag kan zijn of de tbs-maatregel met voorwaarden in plaats van met dwangverpleging kan worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat verdachte tot nu toe geen medewerking heeft willen geven aan het opmaken van de rapportage door de psychiater en psycholoog. Daarnaast is verdachte zelfs tijdens de proeftijd van een voorwaardelijke pij-maatregel tot deze ernstige feiten gekomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat tbs met dwangverpleging noodzakelijk is voor de behandeling van de bij verdachte bestaande stoornis en het terugbrengen van het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau. De tbs-maatregel zal de rechtbank dan ook in deze vorm opleggen.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de tbs zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan hierdoor een periode van vier jaar te boven gaan.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om naast de tbs-maatregel ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar op te leggen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank legt een kortere straf op dan is geëist door de officier van justitie. De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van die gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank acht het echter van belang dat de behandeling van verdachte binnen het tbs-kader sneller kan starten. Hoewel de deskundigen vraagtekens plaatsen bij de behandelbereidheid en behandelbaarheid van verdachte, neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte nog jong is en dat bij jonge mensen, zeker als er behandelbereidheid ontstaat, nog veel kan worden bereikt. Voorwaarde daarbij is wel dat verdachte meer openheid zal moeten verschaffen dan hij tijdens het proces heeft gedaan. Het is aan verdachte zelf om zich in te zetten voor gedragsverandering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan de [naam 5] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.2
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp ( [naam 10] -tas) is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het strafbare feit daarmee is begaan.
7.3
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (wapen en munitie) tas) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het strafbare feit daarmee is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De benadeelde partijen

Verdachte heeft ter zitting verklaard de vorderingen van de benadeelde partijen te willen voldoen. De rechtbank zal deze dan ook toewijzen, tenzij ze ongegrond of onrechtmatig voorkomen.
De benadeelde partij
[naam 8]vordert een schadevergoeding van
€ 356,00voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[naam 7]vordert een schadevergoeding van
€ 1.750,00voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft ter zitting in verband met de door haar gevorderde
tbs-maatregel verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke pij- maatregel, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2020 onder parketnummer 10/681071-19, af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij bij vonnis van vandaag de tbs-maatregel oplegt en het daarom niet opportuun is om ook nog de voorwaardelijke pij-maatregel ten uitvoer te leggen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 55 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop vanfeit 1:Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, en
feit 2:Overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan de [naam 5] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als G2350932 (161 euro);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd:
G2350934 (pistool inclusief houder), G2350934 (3 stuks munitie), 1 stuk munitie aangetroffen in de supermarkt en G2350944 (kogelpatroon);
- verklaart verbeurd het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd: G2350915 (plastic zak, Geel, merk: [naam 10] );
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 8] van € 356,00,ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 8]
(feit 1), € 356,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
7 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 7] van € 1.750,00,ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [naam 7] (feit 1), € 1.750,00te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
27 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10/681071-19 af;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 december 2021.
Mr. Veldhuizen, mr. Schouw en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.