In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1972, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een pistool met vier kogelpatronen op 22 april 2021 te Roosendaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden had en daarover kon beschikken. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was en dat het bewijsmateriaal uitgesloten moest worden. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking en de verbalisanten op basis van zijn antwoorden mochten vertrouwen. De rechtbank achtte het bewijs overtuigend en verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte geen opzet had op het voorhanden hebben van het vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met de ernst van het feit, gezien het wapen dat bedoeld is om anderen te bedreigen of te verwonden. De rechtbank oordeelde dat de strafeis van de officier van justitie recht deed aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.