ECLI:NL:RBZWB:2021:6644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_5366 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake buiten behandeling stelling aanvraag bijstandsverlening

Op 23 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die om bijstand had verzocht, in beroep ging tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Dit college had op 5 oktober 2021 de aanvraag van verzoeker om bijstand buiten behandeling gesteld. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen dan in eerdere procedures. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker in eerdere procedures vrijstelling van griffierecht heeft gekregen en dat er geen bewijs is dat verzoeker op het moment van de aanvraag inkomen had. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 5 augustus 2021, waarin het verzoek om voorlopige voorziening ook was afgewezen. De beslissing is genomen na een belangenafweging, waarbij is vastgesteld dat de uitvoering van het bestreden besluit geen onevenredig nadeel voor verzoeker met zich meebrengt. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5366 VV

uitspraak van 23 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2021 van het college (bestreden besluit) inzake de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om bijstand. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 15 juni 2021 een aanvraag gedaan om bijstand. Deze aanvraag is met het besluit van 5 juli 2021 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Met de uitspraak van 5 augustus 2021 [1] is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Daarbij is, kort gezegd, overwogen dat verzoeker de door het college opgevraagde stukken niet heeft overgelegd. Het college was daarom bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen en van die bevoegdheid heeft het college ook in redelijkheid gebruik kunnen maken.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 5 juli 2021 ongegrond verklaard.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
3. In eerdere procedures is geoordeeld dat verzoeker vrijstelling krijgt voor het betalen van griffierecht. Daarbij is overwogen dat niet gebleken is dat verzoeker enig inkomen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening. In de uitspraak van 5 augustus 2021 is immers al een voorlopig oordeel gegeven over de buiten behandeling stelling van de aanvraag van 15 juni 2021. Verzoekers stelling ‘dat de procedure met kenmerk 21/5366 niets te maken heeft met de voorzieningenrechter’ kan de voorzieningenrechter niet volgen. Voor zover verzoeker de bedoeling heeft gehad te stellen dat het huidige verzoek om voorlopige voorziening niets te maken heeft met de eerdere uitspraak van 5 augustus 2021, dan wordt deze stelling niet gevolgd. Het gaat hier immers om hetzelfde feitencomplex, namelijk het niet in behandeling nemen van de aanvraag van 15 juni 2021.
5. De griffier heeft bij brief van 14 december 2021 aan verzoeker gevraagd of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden of ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 5 augustus 2021.
Verzoeker heeft in reactie op deze brief gesteld dat er binnenkort een compleet dossier met extra bewijsstukken zal worden toegestuurd.
6. Uit verzoekers reactie blijkt niet van nieuwe feiten of omstandigheden. Dat verzoeker een omvangrijk dossier met bewijsstukken heeft aangekondigd, maakt niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij de beoordeling van het bestreden besluit gaat het immers om de vraag of verzoeker ten tijde van de aanvraag en het besluit van 5 juli 2021 de gevraagde stukken heeft overgelegd. Eventuele nieuwe bewijsstukken die niet zijn overgelegd voorafgaand aan het besluit van 5 juli 2021 kunnen daarbij niet betrokken worden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om het aangekondigde dossier af te wachten.
Nu er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en ook niet is gebleken dat er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 5 augustus 2021, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen dan in die uitspraak. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 23 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.