ECLI:NL:RBZWB:2021:6643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_5351 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. de Haan, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, dat op 25 november 2021 haar recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 1 oktober 2021 heeft ingetrokken. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij door deze intrekking niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor haarzelf en haar kinderen, en dat dit leidt tot broodnood. Tijdens de zitting op 21 december 2021 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht en bewijsstukken overgelegd, maar Werkplein heeft gesteld dat niet alle gevraagde stukken zijn ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in verzuim was, omdat zij niet tijdig de gevraagde bankafschriften had overgelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Werkplein op goede gronden tot intrekking van de bijstandsuitkering is overgegaan en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5351 PW VV

uitspraak van 24 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J. de Haan,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) van Werkplein inzake de intrekking van het recht van verzoekster op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 1 oktober 2021. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 december 2021.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Werkplein heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoekster ontving tot aan de opschorting een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Haar ex-partner werkt in België. Daarom ontvangt zij via de ex-partner gezinsbijslag uit België voor hun vier kinderen via Infino. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) stelt vast of verzoekster recht heeft op aanvullende Nederlandse gezinsbijslag (kinderbijslag en kindgebonden budget).
Bij brief van 7 september 2021 heeft Werkplein verzoekster gevraagd uiterlijk 17 september 2021 informatie aan te leveren. Het betreft de volgende informatie:
- Betalingsattesten van Infino over de periode van 1 april 2021 tot 1 juli 2021, waaruit de ontvangen bedragen per kind blijken;
- Kwartaaloverzichten van de SVB waaruit blijkt wat het Nederlandse recht van verzoekster is op kinderbijslag en kindgebonden budget per kind over de periode van 1 april 2021 tot 1 juli 2021;
- Bankafschriften van al haar bankrekeningen over de periode van 1 april 2021 tot heden, waarop de tenaamstelling, het saldo, de periode en alle bij- en afschrijvingen zichtbaar zijn. Indien daarop ontvangen bedragen van derden zichtbaar zijn, dient verzoekster tevens aan te geven wat haar relatie met de derde is en waarom het bedrag is ontvangen. Indien afspraken zijn gemaakt over de bedragen, dan tevens overlegging van controleerbare en verifieerbare bewijsstukken.
Verzoekster heeft bij e-mail van 20 september 2021 aangegeven dat zij informatie van Infino heeft opgevraagd, maar nog niet heeft ontvangen.
Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft Werkplein het recht van verzoekster op bijstand met ingang van 17 september 2021 opgeschort. Hierbij heeft Werkplein verzoekster gevraagd om voor 15 oktober 2021 alsnog de hiervoor genoemde informatie te verstrekken.
Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft verzoekster printscreens van bankgegevens en van een brief van de SVB ingediend.
Bij besluit van 2 november 2021 heeft Werkplein opnieuw het recht van verzoekster op bijstand opgeschort, ditmaal met ingang van 1 oktober 2021. Werkplein heeft aan verzoekster meegedeeld dat de ingeleverde printscreens onvoldoende zijn en deels niet leesbaar. Verzoekster is daarbij voor de laatste maal de mogelijkheid geboden de gevraagde stukken voor 9 november 2021 in te dienen.
Bij e-mails van 9, 10 en 11 november 2021 heeft verzoekster een deel van de gevraagde stukken ingediend bij Werkplein.
Bij het bestreden besluit van 25 november 2021 heeft Werkplein de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 oktober 2021 ingetrokken, omdat zij niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd. Verzoekster heeft aangegeven over vier bankrekeningen te beschikken. Van twee van deze rekeningen ontbreken de bankafschriften over de periode van 1 april 2021 tot en met 7 oktober 2021, van een bankrekening de afschriften van 1 april 2021 tot en met 31 juli 2021 en van de laatste bankrekening de afschriften over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 juli 2021.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 7 december 2021 bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Standpunt verzoekster
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij door de intrekking van haar bijstandsuitkering niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan van haarzelf en haar kinderen. Ook kan zij als gevolg van de intrekking niet voldoen aan de betalingsafspraken met haar schuldeisers. Daarnaast is volgens verzoekster sprake van broodnood. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij stukken overgelegd betreffende een betalingsregeling voor een huurachterstand bij woningbouwvereniging Stichting Alwel en een openstaande vordering bij Delta Energie B.V. Niet nakoming van de afspraken leidt volgens verzoekster tot het oplopen van de schulden en zelfs tot het niet verlengen van de huurovereenkomst. Verzoekster is het niet eens met de intrekking van haar bijstandsuitkering en doet een beroep op de evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Werkplein heeft in 2020 ook al informatie opgevraagd over de ontvangen gezinsbijslag uit België en van de SVB. Sinds 1 november 2020 wordt haar bijstandsuitkering gekort met € 291,63 per maand. Daarover loopt nog een beroepszaak bij deze rechtbank. Nu vraagt Werkplein opnieuw om stukken en wel vanaf 1 april 2021. Verzoekster stelt dat Werkplein op basis van de ontvangen stukken en dus ook zonder de ontbrekende bankafschriften in voldoende mate haar recht op bijstand had kunnen vaststellen. De ontbrekende stukken worden bij het verzoekschrift alsnog overgelegd. Door steeds opnieuw van verzoekster stukken te vragen en besluiten af te geven is sprake van onredelijk bezwarend handelen door Werkplein. Daarnaast is het besteden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, zo stelt verzoekster. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht Werkplein te veroordelen tot uitbetaling per direct van een voorschot (gelijk aan vier maanden bijstand) vanaf de datum van dit verzoek tot aan het verstrijken van de beroepstermijn van de (toekomstige) beslissing op bezwaar, subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
Wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3.2
Op grond van artikel 54, eerste lid van de Participatiewet kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Op grond van het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.
Beoordeling van de voorzieningenrechter
4.1
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang aannemelijk is nu verzoekster sinds 1 oktober 2021 geen bijstandsuitkering ontvangt.
4.2
Inhoudelijk
Tussen partijen is niet in geschil dat tegen de opschortingsbesluiten bezwaar is gemaakt. Vervolgens heeft verzoekster connex aan het bezwaar tegen het bestreden besluit (de intrekking van de uitkering) een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In deze procedure is (slechts) in geschil of Werkplein op goede gronden met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet tot intrekking van de aan verzoekster toegekende bijstandsuitkering is overgegaan.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. [1]
Werkplein heeft in de brief van 7 september 2021 aangegeven dat informatie wordt opgevraagd bij verzoekster, omdat zij Belgische gezinsbijslag ontvangt. Verzoekster is gevraagd stukken te overleggen van Infino, de SVB en bankafschriften van al haar bankrekeningen vanaf 1 april 2021. Ter zitting heeft Werkplein verklaard dat de bankafschriften zijn opgevraagd ter controle van de ontvangen bedragen. De voorzieningenrechter is met Werkplein van oordeel dat de gevraagde stukken van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. [2]
In het bestreden besluit stelt Werkplein dat niet alle gevraagde bankafschriften zijn ingediend. Ter zitting is besproken dat printscreens van de afschrijvingen niet voldoende zijn, zoals ook door Werkplein in haar brieven is aangegeven. Verzoekster heeft vervolgens ter zitting verklaard dat zij alle gevraagde bankafschriften per mail heeft overgelegd, voordat de hersteltermijn was verstreken. Zij heeft haar verklaring echter niet onderbouwd met bewijsstukken. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarom niet in haar stelling dat de ontbrekende stukken tijdig zijn ingediend. Daaruit volgt dat verzoekster ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in verzuim was. Het alsnog bij het verzoekschrift overleggen van de betreffende bankafschriften maakt het gebleken verzuim niet ongedaan.
Vast staat dat verzoekster meerdere malen in de gelegenheid is gesteld de gevraagde stukken in te dienen, laatstelijk tot 9 november 2021. Ook staat vast dat er tussen de gemachtigde van verzoekster en Werkplein medio oktober 2021 overleg is geweest en is gevraagd om de ontbrekende bankafschriften alvast in te dienen, hetgeen niet is gebeurd. Het bestreden besluit is genomen op 25 november 2021. Op dat moment was nog altijd niet voldaan aan het verzoek tot indiening van alle gevraagde stukken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster dan ook ruim voldoende kans gehad om aan het verzoek te voldoen. Voor zover zij, mede door toedoen van procedures inzake toeslagen, een en ander niet heeft (kunnen) overzien, merkt de voorzieningenrechter op dat zij, zoals ze zelf heeft verklaard, hulp heeft van iemand van de gemeente Etten-Leur, van een meedenkcoach en haar gemachtigde die haar in deze procedure(s) bijstaat. Verzoekster kan daarom het verwijt worden gemaakt dat zij de gevraagde stukken niet heeft ingediend.
Uit het voorgaande volgt, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. Dat verzoekster bij het verzoekschrift alsnog stukken heeft ingebracht, maakt dit niet anders.
Werkplein heeft, naar voorlopig oordeel, op goede gronden gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van de bijstandsuitkering vanaf de datum van opschorting, zijnde 1 oktober 2021. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden.
Verzoekster stelt daarnaast dat sprake is van broodnood en dat daarom een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Verzoekster had hangende de bezwaarprocedures tegen de opschortingsbesluiten zichzelf al kunnen melden voor een bijstandsuitkering. Zij is daar ook al op gewezen door Werkplein, maar heeft zelf de keuze gemaakt om dat (nog) niet te doen.
5.
Conclusie
Nu het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1909.