ECLI:NL:RBZWB:2021:6614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het UWV over de WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de voortzetting van de WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2005 met verschillende medische klachten kampt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2019 op 49,40% had vastgesteld, maar deze niet wijzigde. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser gegrond, maar handhaafde de mate van arbeidsongeschiktheid op 45 tot 55%. Eiser stelde dat hij niet in staat was om bedrijfsmatige werkzaamheden uit te voeren en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig bestudeerd. Eiser had eerder een werkhervattingsuitkering ontvangen en was in 2019 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 25 februari 2020 de belastbaarheid van eiser correct weergaf. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 47,75% had vastgesteld en de WIA-uitkering ongewijzigd had voortgezet. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de rechtbank deden twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 december 2021, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/706 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) de loonaanvullingsuitkering op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) van eiser ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% per 1 januari 2019.
In het besluit van 11 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 december 2021.
Partijen zijn, na voorafgaande berichten van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als consulent woonintegratie. Voor dat werk is hij in augustus 2005 uitgevallen vanwege slaapproblemen.
Aan hem is per 14 augustus 2007 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten toegekend.
Eiser is met ingang van 25 augustus 2009 gaan werken als medewerker buurtbeheer voor 24 uur per week. Hij ontvangt in verband met het einde van die werkzaamheden sinds 25 augustus 2010 een werkloosheidsuitkering.
Eiser ontvangt sinds 25 augustus 2010 bovendien een WIA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Eiser heeft zich vanuit de situatie van werkloosheid per 5 september 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege slaapproblemen.
Bij besluit van 6 november 2013 heeft het UWV eisers uitkering met ingang van 2 september 2013 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 7 april 2014 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het besluit van 6 november 2013 ongegrond verklaard.
Het daartegen door eiser ingestelde beroep heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij uitspraak van 17 november 2014, onder procedurenummer 14/3065 WIA, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat beroep bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2015:4968).
Op 10 november 2019 heeft eiser zich met toegenomen klachten per 1 januari 2019 gemeld bij het UWV.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser per 1 januari 2019 voor 49,40% arbeidsongeschikt geacht en zijn WIA-uitkering niet gewijzigd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet 49,40% arbeidsongeschikt is per 1 januari 2019, maar 47,75%. Omdat dit leidt tot een ongewijzigde klasse van 45-55% arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA, heeft het UWV de (vervolg)uitkering van eiser niet gewijzigd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2019 heeft vastgesteld op 47,75% en daarom de WIA-uitkering ongewijzigd heeft voortgezet.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 19 februari 2020. Zij heeft gerapporteerd dat bij vorige beoordelingen eisers belastbaarheid is vastgesteld.
Eiser meldde een toename aan belemmeringen per 1 januari 2019. Deze datum is willekeurig gekozen, aangezien 2019 in het teken stond van diverse onderzoeken naar medische klachten, waarbij eiser steeds meer belemmeringen ging ervaren in zijn functioneren.
Uit de medische gegevens blijken geen nieuwe medische feiten, behoudens PVC’s en focale septale hypertrofie .
De door eiser geclaimde energetische belemmeringen kunnen volgens de verzekeringsarts dan ook niet geweten worden aan cardiaal disfunctioneren.
De psychiater heeft het over een chronisch vermoeidheidssyndroom, maar [naam verzekeringsarts] wijst er op dat volgens de vakgroep psychiatrie zij niet de aangewezen specialisten zijn om die diagnose te stellen.
Het slaapapneusyndroom van eiser is inmiddels met CPAP-therapie goed gereguleerd, wat verbetering moet geven in eisers functioneren. Wel kan zijn overgewicht ook energetische beperkingen geven. Overgewicht is echter geen ziekte of gebrek.
De nieuwe medische feiten zijn PVC’s en focale septale hypertrofie, maar deze leiden volgens de verzekeringsarts niet tot meer beperkingen.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en de hoorzitting van 26 oktober 2020 bijgewoond. Zij meent dat eiser niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden en dat er geen medische redenen zijn voor meer beperkingen per datum in geding. Zij acht het medisch beeld zoals dat uit de informatie naar voren komt, goed door de primaire verzekeringsarts omschreven. Omdat de datum in geding 1 januari 2019 is kunnen eventuele gevolgen van een salmonellasepsis van juni 2020, niet meegenomen worden.
Eiser was bekend met beperkingen als gevolg van vermoeidheid en cognitieve klachten bij
slaapstoornissen en eerder met stemmingsproblemen. Hiermee is destijds rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid.
Verder blijkt van diabetes mellitus type 2 zonder complicaties, die volgens de internist in het laatste lab-jaar uitstekend is gereguleerd.
Cardiaal is er sprake van PVC’s waarvoor Verapamil, een focale septale hypertrofie bij normale functie, LVF is goed.
Voor de cognitieve belemmeringen is nader onderzoek verricht in 2020. Neuropsychologisch onderzoek (NPO) leverde geen objectivering van de cognitieve klachten op. Neurologisch onderzoek liet geen verklarende afwijkingen zien. Er is wel een wittestof-afwijking vastgesteld, die niet veranderde in de tijd en werd verklaard als een veneuze vaatafwijking zonder relatie tot de klachten. De OSAS is goed gereguleerd.
De beperkingen daarvoor zijn volgens [naam verzekeringsarts b&b] zoals beschreven door primaire arts. Met 1 januari 2019 als datum in geding ziet zij geen aanleiding voor meer beperkingen dan reeds vastgesteld. De niet geobjectiveerde cognitieve belemmeringen en de vermoeidheid, beide lange tijd aanwezig, zijn niet anders dan in het verleden en de verzekeringsarts b&b ziet geen evidente tekenen van stemmingsklachten of aanwijzingen van meer stemmingsklachten dan voorheen. Bij het primaire onderzoek waren er evenmin meer klachten op dit vlak. Met de beperkingen daarvoor werd reeds adequaat rekening gehouden door de beperking voor werkstress en de voorwaarden voor persoonlijk functioneren. Die beperkingen zijn tot in hoger beroep bevestigd.
De diabetes mellitus vraagt om regelmaat waarvoor met de beperkingen voor werktijden is zorggedragen. De cardiale afwijking, die ook op de datum in geding aanwezig moet zijn geweest, leidt niet tot veranderingen in de hartfunctie en dus niet tot consequenties voor de belastbaarheid. De wittestofafwijking die is vastgesteld heeft evenmin functionele consequenties en leidt dus ook niet tot meer beperkingen.
Eiser heeft in juni 2020, dus ruim na de datum in geding, een Salmonella-gastro-enteritis gehad met bacteriemie. Daaruit voortvloeiende beperkingen kunnen op de datum in geding niet worden meegewogen.
[naam verzekeringsarts b&b] onderschrijft dan ook de belastbaarheid uit de FML van 19 februari 2020 die geldt op 1 januari 2019 en die overeenkomt met de FML van 17 december 2015.
4.3
Eiser heeft onder verwijzing naar het in de bezwaarprocedure gestelde, tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV zowel de medische als de arbeidskundige aspecten van zijn bezwaren onvoldoende heeft meegewogen. De verzekeringsarts b&b komt volgens eiser ten onrechte tot de conclusie dat er geen wijziging is opgetreden in de belastbaarheid van eiser.
Eiser meent dat zijn klachten en medische situatie samen met de voorgeschiedenis de conclusie rechtvaardigen dat hij niet in staat is bedrijfsmatige werkzaamheden uit te voeren.
4.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de diabetes, maar ook de cardiale en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de na de datum in geding nog opgetreden verergeringen van de klachten van eiser in deze procedure niet aan de orde kunnen komen omdat die uitsluitend ziet op 1 januari 2019.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat in de FML van 25 februari 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), boekhouder kassier (Sbc-code 515070) en archiefmedewerker (Sbc-code 553020).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Weliswaar heeft eiser aangevoerd niet in staat te zijn bedrijfsmatige werkzaamheden uit te voeren, maar de rechtbank ziet daarin geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 januari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,75%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2019 heeft vastgesteld op 47,75% en de WIA-uitkering van eiser ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% per die datum.
Het beroep wordt ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 24 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.