ECLI:NL:CRVB:2015:4968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder als consulent woonintegratie werkte, is sinds 2005 arbeidsongeschikt door slaapstoornissen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering van 14 augustus 2007 tot 14 februari 2010, en daarna een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2011 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheid verslechterd was, wat leidde tot een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen en heeft zijn uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken onvoldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat zijn beperkingen zijn onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen twijfels heeft geuit over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens en dat er geen aanleiding is om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant te twijfelen. De Raad bevestigt dat appellant in staat is om de werkzaamheden te verrichten die aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn verbonden. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.